Bijdrage Eppo Bruins aan Verantwoordingsdebat 2017

woensdag 23 mei 2018

Bijdrage Eppo Bruins aan de plenaire behandeling van het Verantwoordingsdebat 2017

De heer Bruins (ChristenUnie):
Er zijn maar weinig landen in de wereld waar overheidsuitgaven zo transparant en nauwkeurig worden verantwoord als in Nederland. En de verantwoording verbetert jaar na jaar. Daarom dank ik de minister van Financiën en zijn medewerkers voor het tijdig uitbrengen van de jaarverslagen, en de Algemene Rekenkamer voor zijn grondige controle.

Toch ..., de rest van mijn bijdrage is een "toch", zeg ik tegen de minister van Financiën. Toch blijft het lastig om precies te meten wat het effect is van de inzet van de middelen voor veel van de doelen. Dat komt doordat we geen parallel universum tot onze beschikking hebben, waarin we kunnen zien wat er gebeurd zou zijn als we niet 1,9 miljard aan belastinggeld in cultuur, zoals musea en theaters, hadden gestopt. Of waarin we zien wat er gebeurd zou zijn met Nederland als we geen 2,3 miljard hadden besteed aan het persoonsgebonden budget. Zo'n parallel universum hebben we niet. Dat maakt het lastig om te weten wat de resultaten van het beleid zijn.

Ook blijft het nog steeds een uitzondering dat ministeries vooraf helder bepalen wanneer een beleidsmaatregel als succesvol mag worden beschouwd. Als blijkt dat er wel een afrekenbaar resultaat is behaald, dan is het weer onduidelijk welk deel van het succes het gevolg is van de maatregel. Het is daarom goed dat de Algemene Rekenkamer dit jaar expliciet stilstaat bij de beleidsresultaten.

Een opvallend onderwerp hierbij is het al genoemde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De heer Van der Linde noemde in zijn bijdrage de 400 miljoen die hebben geleid tot een reductie van fijnstof en stikstofdioxide met 2%. Volgens de Algemene Rekenkamer had er met minder geld hetzelfde bereikt kunnen worden. Ik weet niet of de minister van Financiën op dit specifieke punt een reactie heeft — dat zou leuk zijn — maar deze exercitie van de Algemene Rekenkamer is hoe dan ook zeer zinnig en kan helpen om beleid effectiever te maken. Want wat gaat het kabinet hier nou mee doen? Deze vraag geldt natuurlijk ook voor de vele andere onder de loep genomen beleidsmaatregelen, zoals re-integratie. In het jaarverslag van het ministerie van Sociale Zaken legt de betreffende minister geen relatie tussen de uitgaven voor re-integratie en de resultaten van het re-integratiebudget. Wat vindt de minister van Financiën hiervan?

Naast het lastig kunnen aantonen van de effectiviteit van beleid waarschuwt de Algemene Rekenkamer voor het onbedoelde gevolg van verkokerd verantwoorden. Iedere minister doet apart zijn ding. Maar zijn we met zijn allen als overheid wel bezig met de goede dingen? De heer Sneller vroeg het al: doen we de goede dingen en doen we die dingen goed? Niet voor niets houdt de Algemene Rekenkamer een goed geïllustreerd pleidooi voor geïntegreerd verantwoorden. Wat is de reactie van de minister daarop?

Voorzitter. Onze maatschappij staat voor een aantal grote uitdagingen. Een energietransitie die gekoppeld is aan materiële schaarste, die bemoeilijkt wordt door schaarste aan schoon, zoet water en die concurreert met voedselvoorzieningen. Een woningmarkt, die niet meer is toegesneden op onze demografie en die ontoegankelijk is voor de generatie van de flexibele contracten. Een pensioenstelsel dat zonder goede hervormingen niet houdbaar is. We hadden het er net al even over. Het zet spanning op de solidariteit tussen generaties. Een financieel systeem dat draait op schulden, waarbij tussen ons en de volgende crash niet meer staat dan het besef en de erkenning dat we die schulden nooit zullen kunnen afbetalen. En we hebben een land waar een deel van de bevolking het gevoel heeft er niet bij te horen en niet mee te kunnen komen. Een land waarin een deel worstelt met culturele identiteit en een ander deel dat aan die culturele identiteit niet eens waarde hecht.

Deze uitdagingen zullen we niet kunnen aanpakken als ieder ministerie apart zijn ding blijft doen. Daarom is het goed dat het CBS dit jaar met de Monitor Brede Welvaart is gekomen. Het is een integrale manier om te zien hoe het werkelijk met ons gesteld is. Niet alleen hier en nu, maar ook daar en later. Want als er iets glanzend uitziet in de verantwoordingsstukken, dan zijn het de plaatjes met al die financiële en economische macro-indicatoren. Het overheidssaldo van 2017 was een stuk beter dan voorzien in de Miljoenennota, doordat de belastinginkomsten nog sneller stegen dan de uitgaven. De overheidsschuld daalde zowel relatief als absoluut en de economische groei bereikte een percentage waarvan we in de crisistijd dachten dat we dat nooit meer zouden realiseren. De werkgelegenheid steeg, de werkloosheid daalde. Alleen de statische koopkrachtontwikkeling bleef fors achter, niet in het minst voor huishoudens die afhankelijk waren van één inkomen. Daar staat tegenover dat de werkgelegenheid fors gegroeid is, waardoor de dynamische koopkrachtontwikkeling er aanmerkelijk beter uit heeft gezien. Wat betreft de koopkrachtontwikkeling, die in 2015 en 2016 achteraf juist meeviel, zijn de cijfers en indicatoren prachtig, maar ook erg eendimensionaal. De werkelijkheid kent juist zoveel meer dimensies. Gelukkig krijgen deze platte cijfers meer diepte en reliëf door de Monitor Brede Welvaart.

Wat opvalt en niet verrast, is dat de brede welvaart in ons land relatief hoog is, al slagen we er nog onvoldoende in om de voordelen goed met elkaar te delen. Dat lukt wrang genoeg wel met de nadelen van al die consumptie- en welvaartsgroei. Dat geldt met name voor milieu, klimaat en niet-hernieuwbare grondstoffen. Die delen we in de praktijk maar al te graag met onze kleinkinderen, met toekomstige generaties en met armere streken in de wereld. Of, zoals econoom Hans Stegeman het stevig zei:"Nederland is een rijk en gelukkig, maar asociaal landje." Wat dat betreft valt op dat de monitor nog relatief positief schrijft over consumptiegroei. Er is ook ruimschoots aandacht voor zich negatief ontwikkelende indicatoren: voor overgewicht of gebrek aan goede vrije tijd, steeds minder natuurgebieden hier en bijvoorbeeld een steeds grotere CO2-voetafdruk, met gevolgen voor de brede welvaart elders. Dat kunnen we natuurlijk allemaal constateren en op een rijtje zetten, zoals in de Monitor Brede Welvaart is gebeurd. Dat is heel waardevol, maar in dit huis is natuurlijk de vraag wat we daarmee gaan doen. Ik noemde al de vijf grote uitdagingen waar we aan moeten werken. In het regeerakkoord zijn in meer of mindere mate ook aanzetten gedaan om hier werk van te maken. Consumptie wordt duurder. Vervuiling wordt meer en eerlijker beprijsd en de energietransitie krijgt in deze kabinetsperiode hopelijk een echte duurzame boost. Dus niet vol inzetten op biomassa, zeg ik terzijde tegen dit kabinet.

We hebben aandacht en geld voor waardig oud worden, voor onderwijs, voor hen die met achterstanden te kampen hebben, enzovoort. Tegelijkertijd weten we dat we er met al die inspanningen nog niet zijn. Graag krijg ik van de minister-president een reactie en een reflectie op de ontwikkeling van de brede welvaart in brede zin.

Voorzitter. Ik heb een laatste, specifieke vraag over de energietransitie, en wel over de begrotingsreserve duurzame energie. Dat is een jaarlijks terugkerend fenomeen. Nog steeds is er een groot verschil tussen de inkomsten en de uitgaven, waardoor deze begrotingsreserve duurzame energie al jaren achter elkaar flink groeit. Deze begrotingsreserve wordt gevoed uit de opslag op de energierekening en wordt dus rechtstreeks door burgers en bedrijven gevuld. Deze opslag, de ODE, zal de komende jaren verder stijgen.

In de kabinetsbrief staat dat deze niet-benutte productie in latere jaren alsnog gerealiseerd kan worden en op dat moment alsnog kan leiden tot uitbetaling van subsidie. Maar hoe verhoudt die notie van vertraagd realiseren zich nou tot de ontwikkeling dat er steeds meer subsidieloos in hernieuwbare energie wordt geïnvesteerd? De heer Van der Linde refereerde al aan de subsidieloze tenders voor wind op zee. Via de ODE wordt al jaren geld opgepot zonder een duidelijk plan voor besteding. Hoe taxeert de minister deze ontwikkeling? Hoe zorgt de minister ervoor dat deze inmiddels grote pot geld terechtkomt bij echt innovatieve ontwikkelingen in duurzame energie? Is de minister bereid om, in overleg met zijn collega van Economische Zaken en Klimaat, een plan te maken voor besteding van deze groeiende pot geld, waarvoor we inmiddels eigenlijk geen goede bestemming meer hebben, omdat duurzame energie steeds meer zonder subsidie kan?

Tot zover mijn eerste bijdrage. Ik zie uit naar de reactie van de zijde van het kabinet. Dank u wel, voorzitter.

Informatie

« Terug