Debat over de benoeming van drie Kamerleden tot staatssecretaris in het demissionaire kabinet

woensdag 08 september 2021 00:00

Bijdrage Don Ceder aan een plenair debat met de minister-president

8 september 2021

Kamerstuknr. 35896

De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. De Nederlandse burger mag iets verwachten van onze parlementaire democratie. Allereerst dat wij de regering effectief controleren. Echter, wij zitten nu al langer dan een halfjaar met eerst elf, toen tien en nu zeven Kamerleden die niet actief participeren omdat zij bewindslieden zijn. Daarmee doet het parlement zichzelf tekort. Daarnaast mag je als burger verwachten dat de slager niet zijn eigen vlees keurt en dat het dualisme stevig verankerd is in de verhoudingen. Nu bewindslieden zelf over een aan hen gerichte motie van wantrouwen zouden kunnen stemmen, lijkt mij dat ook niet in orde.

Ten derde mag de burger verwachten dat bewindslieden ten aanzien van hun eigen rol hun moreel kompas afstemmen als het gaat om lobbyen en vervolgfuncties. Niet zoeken naar wat nog binnen de regels past, maar zich afvragen wat wenselijk is, en of die volgende stap het vertrouwen in de politiek vergroot of verkleint.

Uiteraard wil iedereen weten wat ik vind van de interpretatie van de Grondwet. Ik ga een heel onbevredigend antwoord geven: volgens mij valt voor beide wat te zeggen. Dat heeft te maken met de Grondwet, de demissionaire staat van het kabinet en de wenselijkheid van dualisme, maar ook met het feit dat er een periode is, zoals mevrouw Arib aangaf, waarin er op de toko wordt gepast. Maar volgens mij zijn wij het over één ding allemaal wel eens: dat deze situatie onwenselijk is en dat wij dit moeten aanpassen. Dat vindt ook de ChristenUnie.

In dit politiek onstuimige voorjaar is de belofte gedaan van een omslag naar meer dualisme, meer transparantie, versterking van de rechtsstaat en meer dienstbaarheid. Ik maak mij ernstig zorgen dat als die omslag, na alles wat er gebeurd is, niet echt gemaakt wordt, een bitter cynisme ons allen ten deel zal vallen. En terecht, want als er uiteindelijk niets verandert, zal datzelfde cynisme het vertrouwen in onze hele democratische rechtsorde verder ondermijnen. Dien de samenleving, deel de vrijheid, bescherm het leven. Vanuit dat appel wil de ChristenUnie politiek bedrijven. Dat betekent voor ons een dienstbare overheid die geloofwaardig is en een breed vertrouwen geniet vanuit de samenleving.

Het komt er nu op neer dat wij niet alleen moeten praten over een andere politieke cultuur en een menselijke overheid, maar dat wij dat vooral ook moeten laten zien. Wij moeten concrete stappen zetten om een echte omslag te maken. Wij willen een basis leggen voor die andere transparante cultuur en die dienstbare overheid. Daarom dienen wij een voorstel in voor een verlofregeling voor bewindslieden. Het is onwenselijk dat de Kamer zo lang niet op volle sterkte kan opereren en dat er een democratisch deficit is. Daarom stellen wij voor dat demissionaire bewindslieden na beëdiging vervangen zouden kunnen worden door een kandidaat op de kandidatenlijst. Hiermee lossen wij ook de ontstane onwenselijke situatie op dat bewindslieden zichzelf kunnen controleren. Wij willen een onafhankelijke commissie vragen om een voorstel te doen voor een dergelijke regeling. Wij willen het Presidium de opdracht geven om dat waar te maken en uit te zetten.

Ik wil ook nog woorden wijden aan de keuze van de voormalige minister van Infrastructuur en Waterstaat om lobbyist te worden voor Energie-Nederland. Ik vind dat een onwenselijke keuze. Het laat zien dat de regels voor bewindspersonen die een lobbyfunctie gaan vervullen zouden moeten worden aangescherpt. Daarom ook de vraag aan de minister-president of hij het wenselijk vindt dat een minister aftreedt en vervolgens als lobbyist in gesprek gaat met aanverwante ministeries. Zou in dit geval het lobbyverbod gewoon moeten worden uitgevoerd, ook ten aanzien van het ministerie van Economische Zaken, waar de voormalige bewindspersoon ook kortstondig leiding aan heeft gegeven?

Ik wil ook nog een andere vraag stellen, los van de specifieke casussen die wij hier bespreken. Wat is volgens de premier de essentie van goed leiderschap, ook als het gaat om zijn kabinetsploeg? Is dat leiderschap dat gericht is op net wel of net niet binnen de grens van de wet te opereren als het gaat om vermenging van functies? Of is het leiderschap dat erop gericht is om te dienen, om die extra mijl te gaan, maar waarbij, als dat nodig is of als vermenging van functies dreigt te ontstaan, "bij twijfel: niet doen" in koeienletters op de muur staat geschreven? Graag een reactie van de premier. Dien de samenleving. Deel de vrijheid. Bescherm het leven. Vanuit dat appel reik ik ook mijn hand uit naar andere partijen om dat waar te maken.

Dank u wel, voorzitter.

De heer Sneller (D66):
In mijn termijn heb ik ook al gezegd dat ik het waardeer dat de heer Ceder een constructieve oplossing zoekt. Hij zei in zijn termijn: zouden vervangen kunnen worden. Is het nou een verplichte vervangingsregeling of een optionele vervangingsregeling? En hoe ziet hij verder de staatsrechtelijke problemen? We hebben gisteren gehoord dat het een grondwetswijziging vergt. Hij zegt: presidium, stel een commissie in om het te onderzoeken en vervolgens de hele Grondwet te wijzigen. Of moet ik het anders voor me zien?

De heer Ceder (ChristenUnie):
Volgens mij is hier een grondwetswijziging voor nodig. Hier ben ik de afgelopen dagen mee bezig geweest. Daar moet je de Grondwet voor wijzigen. Maar de vraag is natuurlijk: wat wil je wijzigen? Wil je de termijnen wijzigen? Is het verplicht of niet? Wat mij betreft is het verplicht, maar je hebt de situatie dat je na een verkiezing fractievoorzitters hebt met wie je graag een debat zou willen voeren. Als je de minister-president, die misschien de verkiezing heeft gewonnen, zou moeten vervangen omdat hij als Kamerlid in de Kamer plaats zou moeten nemen, krijg je een heel onwenselijke situatie. Volgens mij is het dus "verplicht, tenzij". Hoe dat eruit zou moeten zien en welke termijnen daaraan gehangen zouden moeten worden, ook voor degenen die vervangen, staat wat mij betreft open. Daarbij zou ik een team van verstandige mensen, een onafhankelijke commissie, aan het woord laten om voorstellen te doen. Maar het is in essentie inderdaad het uitgangspunt om de verlofregeling, zoals we die ook bij ziekteverlof voor Kamerleden kennen, te verankeren.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Sneller.

De heer Sneller (D66):
De heer Ceder weet ook dat de Grondwet geen fracties kent. De uitzondering die in de Grondwet moet gaan komen, is voor fractievoorzitters. Ik ben er altijd voor om nog eens goed te kijken naar bepaalde mogelijkheden. De heer Ceder wil de werkdruk van Kamerleden verminderen, terwijl er in die werkgroep die het Presidium instelt weer Kamerleden moeten komen. We moeten niet hier iets leuks bedenken en vervolgens voor een aantal Kamerleden een mission impossible creëren, die ook op een teleurstelling uitloopt.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Eens. Ik zeg ook niet dat we fractievoorzitters moeten gaan vastleggen in de Grondwet. U hoort mij zeggen dat er een praktische situatie ontstaat als wij zouden zeggen dat ieder bewindspersoon vervangen zou moeten worden. Die herkent u volgens mij ook. Daar zouden we een oplossing voor moeten vinden. Dat moet plaatsvinden. Volgens mij constateren we daarbij dat de huidige situatie ook niet wenselijk is. Volgens mij zou een regeling daarin voorzien. Over hoe dat precies moet, heb ik enkele ideeën. Ik denk juist dat het goed is dat we als Kamer met voorstellen van een commissie daarover in gesprek gaan. Volgens mij deel ik uw visie dat het niet zo zou moeten zijn dat fractievoorzitters genoemd zouden moeten worden. Volgens mij herkent u het dilemma dat ik nu schets. Daar zouden we dus een modus voor moeten en volgens mij ook kunnen vinden.

Mevrouw Leijten (SP):
Volgens mij laat het antwoord van de heer Ceder zien hoe zinvol het zou zijn als een commissie daarnaar kijkt en alles afweegt en ons dan daarover adviseert. We komen er vast uit en ik denk dat het wel goed is als we dat gewoon eens onderzoeken. Als je daartoe overgaat, zou dat wel een grondwetswijziging vergen. Dat was namelijk bij een verlofregeling voor ziekte en zwangerschap ook zo. Is de heer Ceder het met mij eens dat het geen grondwetswijziging vergt wanneer wij hier zeggen dat de uitleg van de Grondwet zo is dat je niet benoemd kunt worden tot demissionair bewindspersoon als Kamerlid?

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja. Maar wat je daarmee niet creëert, is de mogelijkheid om demissionaire bewindslieden, die voor een verkiezing al bewindspersoon waren, daarna bewindspersoon blijven en om welke reden dan ook eruit vallen, te vervangen. Je zou graag willen dat die ook gewoon tussentijds vervangen kunnen worden. Daar voorziet mijn regeling in. Ik ben het dus in zekere zin met u eens. Volgens mij zou dat elkaar niet uitsluiten.

Mevrouw Leijten (SP):
Nee, maar dat is precies waarom ik die vraag stel. Door andere leden van deze Kamer wordt heel stellig beweerd dat het, op het moment dat wij hier de interpretatie aan Grondwetsartikel 57, lid b geven, een grondwetswijziging zou vergen, terwijl de Raad van State toch echt zegt dat hoe de Grondwet hier uiteindelijk moet worden uitgelegd, in het bijzonder of een of meer Kamerleden een ambt hebben aanvaard dat met het Kamerlidmaatschap al dan niet verenigbaar is, vanzelfsprekend primair aan de Kamer zelf is. Dat vergt dus geen grondwetswijziging in dat verlengde.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Als u het zo stelt, dan denk ik dat het inderdaad zo is. We hebben gisteren ook een discussie gehad met hoogleraren die aangaven dat het primair aan de Kamer is om dit aan te geven. Ik ben ook benieuwd naar de reactie van de minister-president op dit punt. Als de Kamer besluit "dit moeten wij niet willen", dan vraag ik mij ook af — ik zeg dat in alle eerlijkheid — of er nu niet een precedent is ontstaan. Volgens mij was het de heer Van Haga die ook aangaf dat er een precedent is ontstaan doordat staatssecretarissen bewust afstand hebben gedaan van hun Kamerzetel. Ik denk dat je daarom eigenlijk vanuit gewoonterecht zou moeten zeggen: dit is wat wij nu doen. Daarvoor zijn geen wijzigingen nodig. Ik hoor het graag van de minister-president, maar dit zijn de twee wegen die ik zie.

 

« Terug