Overleg over jeugdzorg en wachtlijsten

woensdag 27 juni 2007

De heer Voordewind (ChristenUnie) betoogt aan de hand van enkele
casussen dat de definitie van «crisisgevallen» vaag is. Moeten kinderen in
levensgevaar verkeren voordat zij als crisisgeval worden beschouwd?

Inmiddels moeten alweer 2100 kinderen langer dan negen weken wachten
op een indicatiestelling. Het is positief dat de minister op korte termijn een
extra bedrag van 30 mln. beschikbaar heeft gesteld. Volgens de MO-groep
is dat evenwel onvoldoende en is later in het jaar meer geld nodig. Op
deze manier ontstaat een opeenhoping van incidentele bedragen en het is
in dat licht goed dat de minister een onderzoek wil instellen naar de stijgende
uitgaven. Is de minister bereid om dat onderzoek zodanig breed in
te steken dat ook de maatschappelijke oorzaken van de toenemende vraag
naar jeugdzorg worden onderzocht? Wellicht wordt daarmee meer zicht
gekregen op hoe aan de voorkant, via preventie, wachtlijsten kunnen
worden bestreden. Wanneer kunnen de uitkomsten van dat onderzoek
worden verwacht?

In het onderzoek kan ook de efficiencyverbetering aan de orde komen.
Jeugdzorgmedewerkers schijnen 60% van hun tijd te besteden aan
bureauwerk en slechts 40% aan de kinderen. Is de minister bereid om te
streven naar het omdraaien van deze percentages? Is hij bereid om in dat
kader een onderscheid aan te brengen tussen de procedures voor lichte
en zware indicaties?

De heer Voordewind sluit zich aan bij de vragen van de heer Cqörüz over de
financieringssystematiek. Deze moet in de wet worden vastgelegd zodat
die niet van invloed is op de wachtlijstproblematiek.

De aanwezigheid van de zorgaanbieder bij het eerste indicatiegesprek van
het Bureau Jeugdzorg met de kinderen en hun verzorgers kan een latere
dubbeling bij intakegesprekken voorkomen. Wat is het standpunt van de
minister in dezen?

In reactie op de laatste brief van de minister heeft de MO-groep een voorschot
genomen op eventuele verklaringen voor de toename van de wachtlijsten.
Als een mogelijke oorzaak wordt de toename van het aantal scheidingen
en het ontstaan van eenoudergezinnen genoemd waaruit kinderen
die jeugdzorg nodig hebben vaak afkomstig zijn. Is het wellicht een idee
om via de centra van jeugd en gezin huwelijkscursussen aan te bieden?
Dergelijke cursussen worden momenteel verzorgd door kerkelijke organisaties,
voorafgaand aan huwelijksvoltrekkingen, om mensen te informeren
over het bereiken van een stabiele relatie en over het gezamenlijk
opvoeden van kinderen.

Na de overname van een kind- of familiedossier koppelt het Bureau
Jeugdzorg niet terug naar de organisatie die de zorg aanvankelijk
verleende over de verdere ontwikkelingen. Die terugkoppeling is wel
gewenst uit het oogpunt van latere zorgaanvragen door hetzelfde kind of
gezin. Die communicatielijnen moeten gewaarborgd zijn als de centra
voor jeugd en gezin zijn opgericht.

Het is goed dat aan kinderen op wachtlijsten altijd vervangende zorg
wordt geboden. Kan de minister bevestigen dat deze kinderen dan nog
wel in aanmerking komen voor de zorg waarvoor zij geïndiceerd zijn? Als
vervangende zorg voldoende blijkt te zijn, dan is de vraag of er goed geïndiceerd
is.

In het beleidsprogramma staat dat de Raad voor de Kinderbescherming
meer bij de Algemene Meldpunten Kindermishandeling wordt betrokken
op het punt van de eerste melding. Is er vooruitgang geboekt in het
verkorten van het proces?

Nadere gedachtewisseling
De heer Voordewind (ChristenUnie) is verheugd te horen dat het aspect
van scheidingen wordt meegenomen in het onderzoek naar de stijgende
vraag naar jeugdzorg. Dat onderwerp kan verder aan de orde komen in de
gezinsnota.

« Terug