Vrijheid van meningsuiting is geen ‘recht op krenken’

DSCN1748dinsdag 07 maart 2006 00:00

Het debat over de spotprenten rond Mohammed en de wereldwijde protesten daartegen van de zijde van de moslims is hoog opgelaaid. Ook in Nederland is er reden tot grote bezorgdheid. Nee, niet zozeer over de dreiging van gewelddadige reacties: het is in ons land gelukkig rustig gebleven. Mijn bezorgdheid heeft betrekking op de inhoudelijke radicalisering van het debat aan de zijde van de verdedigers van de vrijheid van meningsuiting.

Voor alle duidelijkheid: in onze democratische samenleving is de vrijheid van meningsuiting een groot goed, dat het verdient om uit overtuiging en met kracht verdedigd te worden. Dit vrijheidsrecht heeft oude papieren en mag – samen met het verwante grondrecht van de vrijheid van godsdienst – gelden als een van de meest fundamentele grondrechten van burgers. Het is dat we in het Nederlandse systeem geen hiërarchie van grondrechten kennen, anders zouden de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting zonder twijfel als ‘hoogste’ grondrechten worden aangemerkt, funderend voor andere grondrechten.

De uitoefening of het genot van alle rechten en vrijheden van burgers, inclusief bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet, begint immers met het recht van iedereen, zonder onderscheid, om te mogen vinden wat hij vindt en te zeggen wat hij denkt, zonder hierin te worden beknot door de overheid of door anderen.
 
Daarom is het terecht dat we in de actuele debat naar aanleiding van de Deense cartoons de wacht betrekken bij dit fundamentele grondrecht, dat óók het recht omvat om in woord en beeld elkaars meningen en (geloofs)overtuigingen te bediscussiëren en bekritiseren, zonodig scherp. Er is geen enkele reden om voor religiekritiek een uitzondering op de vrijheid van meningsuiting te maken. Trouwens: wie een levend geloof kent, kan wel tegen een stootje…
 
Dezer dagen zien we echter een ontsporing optreden: in reactie op de radicale protesten tegen de spotprenten, zoeken sommige verdedigers van de vrijheid van meningsuiting hun kracht in een radicalisering en verabsolutering van hun vrijheid. Op provocerende wijze wordt de vrijheid van meningsuiting vertaald als ‘het recht om te krenken’. Hiermee is geen enkel redelijk doel gediend en bovendien doet het onrecht aan het karakter van dit grondrecht.

De vroegste codificaties van vrijheidsrechten als de gewetensvrijheid en de vrijheid van religie ontstonden in een tijd van felle conflicten en godsdienstoorlogen. In een tijd waarin conflicten rond godsdienst en levensovertuiging met het zwaard werden bevochten, was tolerantie in godsdienst- en gewetenszaken een uniek concept, juist omdat deze verdraagzaamheid niet vanzelf sprak en pijn deed. Godsdienstvrijheid en op basis daarvan vrijheid van meningsuiting zijn in Europa zwaar bevochten ten tijde van de Reformatie (terzijde: een vorm van religiekritiek ‘par excellence’!). Onze voorouders hebben bij het ontstaan hiervan een belangrijke rol gespeeld: de Unie van Utrecht, het document waarmee in 1579 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd gevestigd, kan – ook – worden gezien als een van de oudste mensenrechtenverdragen.
 
Dit besef brengt ons ook dichter bij het inzicht dat tolerantie en bereidheid tot dialoog basiswaarden op zichzelf zijn. Daarover kan dus niet onderhandeld worden. Wie wil deelnemen aan de Nederlandse samenleving en de Nederlandse rechtsstaat, zal tenminste die tolerantie jegens andersdenkenden moeten opbrengen. Dat geldt voor nieuwkomers en geboren en getogen Nederlanders, voor orthodoxe gelovigen en libertijnse atheïsten, voor moslims en christenen.
Dat impliceert dus óók het accepteren dat anderen jouw overtuigingen niet delen en daar kritisch over spreken.
 
Wat mij stoort in de huidige discussie is dat de keerzijde van dit onopgeefbare systeem van grondrechten en tolerantie nauwelijks wordt belicht. En dat is dat de uitoefening van vrijheidsrechten verplichtingen met zich brengt. Onze eigen Grondwet zwijgt daar goeddeels over, maar de internationale mensenrechtendocumenten zijn hierover heel duidelijk. Zo spreken de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, het VN-verdrag inzake de burgerlijke en politieke rechten (BUPO) en het EVRM niet alleen de staat, maar ook de burger aan op zijn verantwoordelijkheid voor het tot bloei komen van de uitoefening van de vrijheidsrechten, in relatie tot “de plichten die hij heeft tegenover anderen en tegenover de gemeenschap waartoe hij behoort.” Vrijheid in verantwoordelijkheid dus!
 
Het is opmerkelijk dat dit aspect door veel ‘verdedigers van het vrije woord’ consequent genegeerd wordt. Iedere suggestie dat we ons bij de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting rekenschap hebben te geven van de uitwerking daarvan op anderen, wordt als onaanvaardbare beperking of – in de huidige omstandigheden – capitulatie voor geweld rigoureus van de hand gewezen. In het programma ‘Nova Politiek’ van vrijdag 10 februari verdedigden o.a. VVD-Kamerlid Ayaan Hirsi Ali en hoofdredacteur Pieter Broertjes van de Volkskrant het ‘recht op krenken’ op grond van het ‘absolute’ karakter van de vrijheid van meningsuiting. Een dag ervoor werd dit onjuiste standpunt ook door minister Bot ingenomen.
 
Op deze wijze wordt voortdurend de indruk gewekt dat er geen tussenweg is tussen de vrijheid om anderen doelbewust op de ziel te trappen en (zelf)censuur. Die weg is er natuurlijk wel. Niet voor niets bestaan er al decennialang journalistieke codes, zoals die van Bordeaux uit 1954, waarin onder meer is uitgesproken dat “iedere journalist die deze aanduiding waardig is, het als zijn plicht beschouwt om laster, smaad, belediging (!) en ongegronde beschuldigingen als ernstige journalistieke vergrijpen te beschouwen”. Tegen de achtergrond van de internationale mensenrechtenverdragen zou ik de stelling willen verdedigen dat het in het spreken of bekritiseren betrachten van respect voor de ander en voor wat voor hem of haar dierbaar of heilig is, een hogere vorm van vrijheid van meningsuiting is.
 
Belemmert die houding – die alleen kan standhouden als hij over en weer in acht wordt genomen – het vrije debat? Ik meen van niet. Meningsverschillen mogen en moeten worden uitgevochten, in het publiek en ook via stijlmiddelen als de cartoon of de column. Ook als dat anderen niet goed uitkomt, of misschien zelfs pijn doet. Hoe dieper meningen en opvattingen gegrond zijn in levensovertuiging of godsdienst, hoe eerder geschillen daarover pijn doen. Dat is in een pluriforme samenleving onvermijdelijk. Kwetsen kan dus een gevolg zijn van je bijdrage aan het debat. Maar wie kwetsen als doel heeft en op hoge toon het recht daartoe opeist, maakt zich evenzeer schuldig aan misbruik van zijn vrijheid als wie probeert de ander met dreiging van geweld het zwijgen op te leggen.

André Rouvoet
Labels
André Rouvoet
Opinie
Tweede Kamer

« Terug

Reacties op 'Vrijheid van meningsuiting is geen ‘recht op krenken’'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Nieuwsarchief > 2006 > maart

Geen berichten gevonden