Peter Ester: duurzame innovatie bevorderen

Peter Ester - Foto: Anne Paul Roukema / ChristenUniedinsdag 19 maart 2013 23:37

Vandaag debatteerde de Eerste Kamer over het permanent maken van de Crisis- en Herstelwet. ChristenUnie-senator Peter Ester riep de overheid op niet alleen naar wetgeving te kijken om projecten te versnellen. 'De overheid moet een partner zijn.' Verder vroeg hij aandacht voor duurzame innovatie in projecten.

Plenaire bijdrage aan wetsvoorstel 33.135: Permanent maken van de Crisis- en Herstelwet en aanbrengen verbeteringen inzake het omgevingsrecht 

Voorzitter,

Vrij spoedig na het begin van de financiële en economische crisis is door het laatste Kabinet Balkenende de Crisis- en Herstelwet in het Staatsblad bezorgd. De wet beoogde de regelgeving rond ruimtelijke en infrastructurele projecten te versoepelen en te versnellen om de crisis te bestrijden, de werkgelegenheid een opwaartse impuls te geven en duurzame innovatie te bevorderen. Het ging wat de tijdelijke maatregelen in deze wet betreft vooral om grootschalige projecten met een nationale uitstraling. En er was ook ruimte om te experimenteren met verschillende aanpassingen in het omgevingsrecht en het bestuursrecht, met het oog op meer permanente vernieuwingen in de toekomst.

Voor de fractie van de ChristenUnie heeft destijds – bij het aanvaarden van de versoepelingen en versnellingen in de Crisis- en Herstelwet – steeds het tijdelijke karakter van de wet op de voorgrond gestaan. In onze optiek toen ging het om gerichte en weloverwogen uitzonderingsbepalingen binnen de specifieke context van de financiële en economische crisis. Deze crisis woedt nog steeds in volle hevigheid en mijn fractie heeft daarom begrip voor een verlenging van de wet. Maar het voorstel dat we vandaag bespreken verleent alleen al in naam een zekere permanentie aan de crisis en in dat gelaten beeld wil mijn fractie zich niet voegen. De regering benadrukt weliswaar dat de verlenging slechts zal duren tot de nieuwe Omgevingswet een feit is, maar wij weten allemaal dat in de politiek het adjectief “voor onbepaalde tijd” doorgaans langer duurt dan gedacht. Liever had mijn fractie gezien dat de wet op 1 januari 2017 zou aflopen; een tijdelijke verlenging van drie jaar derhalve. Dat valt samen met de datum dat de genoemde Omgevingswet zou moeten ingaan. Kan de Minister uitleggen waarom niet voor deze simpele variant is gekozen? Het is immers op voorhand de bedoeling van de regering dat de Crisis- en Herstelwet wordt ingetrokken op dat moment.

Nu de wet voor onbepaalde tijd verlengd wordt, krijgen de bepalingen van de Crisis- en Herstelwet een permanent karakter. Dat roept vragen op. De Raad van State stelt terecht dat het permanent maken van de Crisis- en Herstelwet om een volledig nieuwe onderbouwing vraagt van alle bepalingen. Die veranderen immers in belangrijke mate van karakter. Helaas vroeg mijn fractie in de schriftelijke voorbereiding vergeefs om zo’n onderbouwing van de wet. Dat komt het debat niet ten goede. Ik verneem graag van de Minister waar nou die weerstand heeft gezeten om dat wat fundamenteler aan te pakken. Ook ben ik benieuwd of ze deze wet nog steeds ziet als een crisiswet. Is de vaststelling van mijn fractie correct dat de oorspronkelijke context van een neergaande economie en oplopende werkloosheid een minder gewichtige en bepalende rol speelt? De Memorie van Toelichting rept daar nog nauwelijks over.

Een laatste algemene opmerking over dit wetsvoorstel betreft de evaluatie van de Crisis- en Herstelwet. Het doet vreemd aan dat de wet nog niet volledig is geëvalueerd en nu toch al door de regering wordt geconcludeerd dat we de wet permanent kunnen maken. De Tweede Kamer heeft het amendement Wiegman aangenomen dat zich specifiek richt op de evaluatie van de Crisis- en Herstelwet. In het verlengde van dit amendement wil mijn fractie verzoeken de wet vooral integraal te evalueren, d.w.z. zowel wat betreft het gebruik van de regelingen, de beoogde vereenvoudiging en versnelling van besluitvorming, de rol van milieu- en natuurwaarden, van participatie en inspraak, de macro-economische opbrengsten, de werkgelegenheidseffecten en de innovatie-impact. Dat zou de kwaliteit van dit omvattende wetgevingstraject zeer ten goede komen. Een traject waarin verschillende doelstellingen verenigd moeten worden en randvoorwaarden dienen te worden geborgd. Kan de Minister deze integrale evaluatie toezeggen?

Voorzitter, de ChristenUnie heeft bij de behandeling van de Crisis- en Herstelwet in 2010 gehamerd op een goede balans tussen economie en ecologie. Het is prima om projecten een duwtje in de rug te geven in economisch moeilijke tijden en om versoepelde toepassing van milieumaatregelen de ruimte te bieden. Maar het mag geen excuus worden om van lastige milieuverplichtingen af te komen. We hebben juist gezien dat het binnen veel projecten mogelijk is om op een creatieve en innovatieve manier om te gaan met duurzaamheidsdoelstellingen, zonder die projecten tekort te doen. Dat brengt mij als vanzelf bij de milieueffectrapportage. Mijn fractie vraagt zich af of het verstandig is om ook in de toekomst de ‘light-versie’ van de MER-verplichtingen op de projecten van de Crisis- en Herstelwet van toepassing te laten zijn. Die vereenvoudiging houdt in dat de ex ante beschrijving van alternatieven niet langer verplicht is gesteld en dat er ook geen onafhankelijke advisering van de commissie MER meer is voorgeschreven. Het komt ons voor dat het nauwelijks tijdswinst oplevert om die verplichtingen af te zwakken, terwijl het risico bestaat dat besluiten minder grondig en vatbaarder zijn voor vernietiging. De Raad van State wijst er bovendien op dat door deze regeling permanent te maken, er ook permanent twee typen MER-procedures ontstaan. Eén voor de projecten uit de bijlage van de Crisis- en Herstelwet en een reguliere procedure. Het is de vraag of dat in het licht van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een wenselijke ontwikkeling is. Graag een korte reflectie van de Minister op dit aangelegen punt.

Onze fractie, voorzitter, hecht er aan dat ook buiten wetgeving om wordt bezien hoe de overheid een sterkere partner kan zijn bij gebiedsontwikkeling en infrastructurele projecten. Dat is ook in de geest van de commissie Elverding, die in 2008 adviseerde over de versnelling van besluitvorming rond infrastructurele en andere projecten. De commissie pleitte voor een brede participatie, waarbij alle betrokkenen in een vroeg stadium om tafel zitten. Het gaat er dan ook om hoe de overheid zich zelf opstelt. De commissie Elverding noemde nadrukkelijk de bestuurscultuur als een vertragende factor: de bestuurlijke drukte, het gebrek aan bestuurlijke consistentie en gebrekkige ambtelijke voorbereiding. Wat doet de regering om een cultuuromslag te bevorderen op dit punt? En in welke zin maakt de regering werk van het stimuleren van de door de commissie bepleitte brede participatie? Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter, dan nog een korte opmerking over de “quick wins” die de Minister wil incasseren in de sfeer van het omgevingsrecht. “Quick wins” is net zoiets als “vrede”, daar zijn we allemaal voor. Toch heb ik heb ik hier nog een tweetal vragen. Ten eerste las ik dat verschijningsfrequentie van de Balans van de Leefomgeving van het Planbureau voor de Leefomgeving wordt verminderd. Mijn fractie hecht zeer aan dit belangrijke rapport. Welke winst denkt de Minister te boeken met dit voornemen? Het lijkt ons eerder een “quick loss”. De tweede vraag betreft de wettelijke verplichting om op alle bestuursniveaus een milieuprogramma vast te stellen. De regering zegt: dat gebeurt al lang en dus is het niet meer nodig om dat in de wet op te nemen. Maar waarom zouden we deze bepaling dan schrappen? Is het niet beter om bestaande inspanningen onder het wettelijk begrip te brengen? Graag een antwoord op beide vragen.

Tot slot een kwestie die de actualiteit van politieke besluitvorming raakt. Vorige week namen we in dit huis – na een memorabel debat – een aantal maatregelen in het kader van het Woonakkoord aan. Deze maatregelen zijn ook bedoeld om de bouwsector een forse impuls te geven. Hoe denkt de regering, zo vraagt mijn fractie, de investeringsagenda van het Woonakkoord én de investeringsagenda van de Crisis- en Herstelwet te verknopen?

Voorzitter, ik sluit af. Mijn fractie billijkt de oogmerken van het wetsvoorstel maar heeft wel een aantal fundamentele vragen rond de vormgeving en implementatie van het voorstel. Wij wachten de antwoorden van de Minister af en zullen dan ons eindoordeel vellen.

 

 

Labels
Eerste Kamer
Roel Kuiper

« Terug

Nieuwsarchief > 2013 > maart

Geen berichten gevonden