Peter Ester: Kleine winkeliers en werknemers zijn de dupe

Peter Ester rand fontein zoomdinsdag 14 mei 2013 08:26

'De zondagsrust is voor de ChristenUnie van principieel belang, maar is ook van maatschappelijke waarde. We willen geen 24-uurs economie. Kleine winkeliers en werknemers zijn daar de dupe van.' Dat zei ChristenUnie-senator Peter Ester vandaag tijdens een debat over koopzondagenbeleid.

Lees hieronder de hele plenaire bijdrage van Peter Ester aan het debat over Wetsvoorstel 32.412 - Initiatiefvoorstel-Verhoeven en Van Tongeren Beslissing koopzondagen bij gemeenten, op 14 mei 2013 

Voorzitter,

De zondagsrust heeft een uitgesproken christelijke achtergrond. In het Bijbelse vierde gebod wordt één dag van de week apart gezet voor rust en reflectie. Een dag om God te eren. De ChristenUnie en haar voorgangers zijn altijd voor die rustdag opgekomen en dat doen we vandaag ook weer. We zijn ons daarbij terdege bewust van de maatschappelijke context. We leven niet langer in een overwegend christelijke samenleving. Dat de ChristenUnie opkomt voor de zondagsrust vloeit niet voort uit behoudzucht, nostalgie of verholen theocratische idealen. Wij geloven dat de maatschappelijke wijsheid van het vierde gebod voor iedereen betekenis heeft. Wij menen dat van de zondagsrust een heilzame werking uitgaat voor de hele samenleving. Zondagsrust is niet alleen een basiswaarde voor godsdienstige gemeenschappen; er is ook een overtuigende seculiere rechtvaardiging voor te geven.

De zondag als gemeenschappelijke rustdag heeft ons veel goeds gebracht. Ook nu nog. De collectieve ritmiek van werken en rusten heeft een louterend effect. En dat geldt juist in een samenleving die zich kenmerkt door een breed besef van permanente tijdsdruk. Het idee continu in een sociaal spitsuur te leven. We ervaren allemaal hoezeer de grenzen vervagen tussen arbeid, zorg en vrije tijd. Collectieve ritmes eroderen, individuele bedrijvigheid en gehaastheid nemen toe, tijdsordes binnen gezinnen botsen en de ideologie van multi-inzetbaarheid en permanente beschikbaarheid houdt ons in een drukkende tijdsklem. De werkdruk is hoog; de eisen worden opgeschroefd. Veel Nederlanders, zo blijkt uit onderzoek, ervaren deze tijdsklem als knellend en voelen zich gevangen in een draaikolk van concurrerende tijdsaanspraken. De zondag als gemeenschappelijk rustpunt doorbreekt deze spiraal van permanente tijdsdruk en biedt tijd voor bezinning, sociale activiteiten en ontspanning. Voorzitter, ik wil de indieners vragen of zij deze analyse van de waarde van een collectieve rustdag met mij delen.

24-uurseconomie

In dezelfde trend, onder druk van toenemende concurrentie en gewijzigde vraag- en aanbodverhoudingen, ontwikkelt onze economie zich tot een 24-uurseconomie. Ook dat baart mijn fractie zorgen. Economische behoeften dienen onmiddellijk gerealiseerd te worden; diensten dienen 24 uur per dag, 7 dagen per week beschikbaar te zijn. Het leidt tot een adhd-economie waarin producenten en consumenten elkaar lijken te gijzelen. Het loslaten van de zondag als collectieve rustdag bevestigt het primaat van de economie en sanctioneert de onafwendbaarheid van de 24-uurseconomie. Mijn fractie wil daar niet in mee gaan. De economisering van de maatschappij vinden wij een pover samenlevingsideaal. Mijn fractie koestert ook om die reden de zondag. Dat geldt trouwens voor heel veel Nederlanders. Onderzoek van het CNV toont dat driekwart van de Nederlanders het (zeer) belangrijk vindt dat de zondag een dag is die ruimte en rust biedt en een dag is waarop werken niet op de eerste plaats staat. Het percentage Nederlanders dat het onbelangrijk vindt om op zondag te kunnen winkelen is tweemaal hoger dan het aandeel Nederlanders dat dit wel belangrijk vindt. De 24-uurseconomie is voor de meeste Nederlanders geen aanlokkelijk toekomstideaal, zo blijkt uit mijn eigen onderzoek. Ze lopen daar niet warm voor in hun rol als consument, niet in hun rol als werknemer en niet in hun rol als winkelier. Ook hier verneem ik van de indieners graag hun reactie. Ik ben daar zeer benieuwd naar omdat één van de twee verdedigers uit een politieke traditie komt waarin uitgesproken kritisch over de 24-uurseconomie wordt gedacht. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich met deze kritiek?

Voorzitter, het valt op dat de indieners hun voorstel presenteren als een louter procedurele verandering. Alsof het enkel om een bevoegdhedenverschuiving zou gaan. Maar, voorzitter, dit is in essentie geen debat over een simpel decentralisatievraagstuk. Dit is een debat over zondagsrust. Dit is een debat over de positie van kleine ondernemers, over de positie van werknemers. Een debat over de 24-uurseconomie. Als deze thema's je aan het hart gaan, dan valt niet vol te houden dat de besluitvorming over koopzondagen op gemeentelijk niveau thuishoort. Dat was de wetgever bij de eerste winkelsluitingsregeling, uit 1930, al duidelijk. In dat jaar werd voor het eerst een landelijke regeling getroffen met betrekking tot winkelsluiting. Vóór 1930 bestond de situatie zoals door de indieners bepleit met betrekking tot koopzondagen: gemeenten bepaalden zelf in plaatselijke verordeningen de vormgeving van de winkelsluiting. Naar grote ontevredenheid van alle partijen. Met name kleine ondernemers kwamen in de knel en er ontstond grote concurrentie tussen gemeenten. De eerste winkelsluitingswet is geboren uit precies die ontevredenheid. De regeling - bewust op Rijksniveau - had tot doel om (1) eerlijke concurrentieverhoudingen in de detailhandel te bevorderen door het creëren van gelijke uitgangsposities; en (2) redelijke arbeidstijden te waarborgen voor zelfstandige ondernemers, zodat zij op een aanvaardbare wijze aan het sociaal en maatschappelijk leven konden deelnemen. Op uitdrukkelijk aandringen van de middenstand werd daarin de zondagsopenstelling meegenomen.

Voorzitter, de twee doelstellingen uit 1930 lijken mijn fractie onverminderd actueel. Het is moeilijk te zien hoe deze doelstellingen zonder een landelijke regeling zijn te waarborgen. De gedachte dat gemeenten prima zelf een beslissing kunnen nemen over zondagssluiting is gebaseerd op een gedateerd, romantisch ideaal van de lokale gemeenschap. Alsof de moderne gemeente een volledig autonome gemeenschap vormt, die zich kan afsluiten van ongewenste externe invloeden. Alsof winkelen iets is wat burgers alleen in hun eigen gemeente doen en alsof marktwerking ophoudt bij de gemeentegrens. Voorzitter, dat is een wel erg naïeve blik op hoe onze economie functioneert. We kunnen in onze netwerkeconomie de economische bedrijvigheid binnen gemeenten niet meer zo kleinschalig benaderen. Hoe sympathiek de gedachte achter de celebratie van de lokale gemeenschap ook is, het verhult dat zeker wat het dossier van de zondagsopenstelling van winkels betreft, aanpalende gemeenten met elkaar concurreren en elkaar willen overtroeven in economische activiteit, in het maximaliseren van omzet voor de eigen gelederen, in het afsnoepen van elkaars consumptieve bestedingen. En dat genereert een bijna dwangmatige logica die gemeenten tegen elkaar opzet en kleine winkeliers – waaronder winkeliers die op zondag hun winkels willen sluiten – tot verliezers van de economische rat race zal maken.

Differentiatie in de zondagsopenstelling zal er altijd toe leiden dat winkels in een striktere gemeente omzet verliezen aan winkels in een naburige gemeente die een ruimere zondagsopenstelling hanteert. Deze economische dynamiek problematiseert een brede en volledige belangenafweging door gemeenten. De situatie die ontstaat lijkt op wat in de literatuur een “tragedy of the commons” wordt genoemd. Gemeenten zullen elkaar opjagen in de zondagse openstelling van hun winkels. Er is in een dergelijke situatie geen sprake meer van een integrale belangenafweging waarin naast economische motieven ook de belangen van kleine winkeliers, werknemers, rustzoekers en geloofsgemeenschappen een volwaardige rol spelen. Een situatie dreigt waarin iedereen – met uitzondering van het grootwinkelbedrijf – slechter af is. Het is de voorbode, zoals gezegd, van een 24-uurs economie die ook de lokale gemeenschap vol zal treffen. Voor mijn fractie is dat geen wervend perspectief.

Voorzitter, de oplossing voor een “tragedy of the commons”, zo laat de psychologie en de gedragseconomie zien, is vrij eenvoudig: het maken van onderlinge afspraken tussen actoren. De jacht naar economisch gewin waarin gemeenten met dit wetsvoorstel verwikkeld gaan raken, vraagt om afspraken die het gemeentelijk niveau overstijgen. Hier wreekt zich het te sterke geloof van de initiatiefnemers in gemeentelijke zelfbeteugeling. De fractie van de ChristenUnie is er van overtuigd dat winkeltijdensluiting, inclusief de zondagsrust, een nationale kwestie moet zijn. Overheidsinterventie op landelijk niveau is in dit dossier simpelweg noodzakelijk. Om voor een gelijk speelveld te zorgen. Om een integrale belangenafweging door gemeenten te waarborgen. Om een ongelijke strijd te voorkomen, waarbij kleine winkeliers en hun gezinnen het haasje zijn. Om ervoor te zorgen dat immateriële overtuigingen ook een rol spelen in de besluitvorming. Dat heeft niks te maken met Haagse regelzucht, maar alles met de verantwoordelijkheid van de nationale overheid om recht te doen aan de hele gemeenschap.

Voorzitter, dat is precies wat de huidige Winkeltijdenwet tracht te doen met artikel 3: het biedt een toetsingskader waarin gemeenten gehouden zijn belangen te wegen rond, ik citeer, ‘werkgelegenheid en economische bedrijvigheid in de gemeente, waaronder mede wordt begrepen het belang van winkeliers met weinig of geen personeel en van winkelpersoneel, alsmede de belangen van zondagsrust, leefbaarheid, veiligheid en openbare orde’, einde citaat. Juist dit toetsingskader is destijds in de wet gekomen op aandringen van meerdere partijen, waaronder de PvdA. Het verbaast mijn fractie dan ook dat in het wetsvoorstel van de indieners van deze verplichte belangenafweging niets meer valt terug te vinden. Het artikel dat deze borging regelde, is met een pennenstreek verdwenen. Ik wil de indieners vragen waarom deze bovengemeentelijke borging is geschrapt en of er bereidheid is om deze alsnog een plek te geven in het wetsvoorstel. Ik kijk daarbij ook naar de minister. Graag een uitvoerig antwoord op deze voor mijn fractie fundamentele kwestie. Tot nu toe kwamen de indieners niet veel verder dan de brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober vorig jaar, waarin zij gemeenten aanmoedigen de verschillende belangen en de daarbij behorende stakeholders te betrekken in de besluitvorming rond het aantal koopzondagen. Voorzitter, dat lijkt me een wat magere garantiestelling. Er staan hier stevige belangen op het spel, waar velen zeer aan hechten. Mijn fractie hoopt daarom dat de indieners en de regering hier extra stappen willen zetten. Een landelijk toetsingskader regelt dat ieder belang – ook van immateriële aard – dient te worden meegewogen in de lokale politieke besluitvorming. Uit de brief van de indieners blijkt dat de VNG gevraagd wordt met een eigen leidraad te komen. Graag hoor ik wat de stand van zaken is en in hoeverre de verschillende belangen in deze leidraad naar behoren zijn geëxpliciteerd. Welke rol zal deze VNG-leidraad moeten gaan spelen bij de uitvoering van de wet? Ik vraag dat ook omdat het afwegingskader in de huidige wet niet altijd gevolgd wordt door gemeenten. Hoe willen de indieners voorkomen dat met de VNG-leidraad op vergelijkbare wijze wordt omgegaan? Gaat deze leidraad ook gepaard met sanctiebepalingen?

Grootwinkelbedrijven versus kleine winkeliers

Voorzitter, ik wil in het bijzonder stilstaan bij de kleine winkeliers. Mijn fractie voorziet dat zij de dupe worden van de verruimingsmogelijkheden van deze wijziging van de Winkeltijdenwet. En dat juist in een tijd dat het MKB het al zo moeilijk heeft. In de praktijk werken middenstanders - en hun gezinnen - nu al zes dagen per week om het hoofd boven water te houden en om de concurrentie met het grootwinkelbedrijf vol te houden. Volledige decentralisatie van het koopzondagenbeleid leidt ertoe dat een middenstander twee keuzes heeft: ofwel hij gaat zeven dagen per week werken, ofwel hij derft omzetverlies aan de concurrent die wel open gaat. Dat is een keuze met het mes op de keel.

Het is dan ook geen wonder dat de meeste kleine winkeliers niet op verruiming van het aantal koopzondagen zitten te wachten. Het draagvlak is bepaald gering. De Stichting Tegen Verruiming Zondagopenstelling heeft inmiddels meer dan 43.000 handtekeningen verzameld van winkeliers en sympathisanten voor haar petitie tegen uitbreiding van het aantal koopzondagen. Onderzoek van de branchevereniging CBW-Mitex laat zien dat 90% van het MKB het aantal koopzondagen in de eigen gemeente voldoende vindt; 50% is nu al van mening dat de winkel minder vaak open zou moeten zijn dan nu al mag. Grootwinkelbedrijven, zo blijkt uit dit onderzoek, staan beduidend positiever tegenover zondagopenstelling. Dat is vanuit hun bedrijfsmatige logica gedacht, ook begrijpelijk. Zij hebben immers de schaalomvang die de noodzakelijke logistieke en personele flexibiliteit mogelijk maakt om ook op zondag hun deuren te openen. En dat geldt nu juist niet voor de kleine middenstander die samen met zijn vrouw en één of twee personeelsleden de winkel runt en die de zondag aan zichzelf wil houden. Ook hiervoor geldt de vaststelling dat het initiatiefwetsvoorstel de ongelijkheid van het lokaal-economische speelveld verder oprekt. Het biedt grootwinkelbedrijven een veel betere spelpositie, die ook in de rest van de week zal doorwerken. Omzetverlies voor kleine winkeliers die op zondag doelbewust dicht zijn, kan niet op de overige dagen gecompenseerd worden. Mijn fractie wil de initiatiefnemers en de minister vragen welke impact zij voorzien van dit wetsvoorstel op de concurrentie tussen kleine middenstanders en het grootwinkelbedrijf.

De belangen van werknemers

Voorzitter, dan een tweede groep waarvoor mijn fractie aandacht wil vragen: de positie van werknemers, in het bijzonder het winkelpersoneel. Uit onderzoek blijkt dat het merendeel van de Nederlandse werknemers niet structureel op zondag wil werken. Het draagvlak is ook hier niet groot. In het schriftelijke voortraject merkten de indieners op dat de thematiek rond de zondagsarbeid primair behoort tot het domein van werkgevers en werknemers en dat de wetgever hier geen toegevoegde taak heeft. Bovendien, zo stellen zij, bevatten de Arbeidstijdenwet en het arbeidsrecht bepalingen rond het werken op zondag. Dat laatste klopt. Het eerste argument is evenwel naïef. De indieners hebben immers op geen enkele wijze hebben gewaarborgd dat álle belangen worden meegewogen in een verruimingsbeslissing. In dit geval kan het bijvoorbeeld gaan om werknemers die geen inwoners zijn van de gemeente die tot zondagsopenstelling besluit. De gevolgen van de verruiming raakt hen rechtstreeks, maar ze mogen er niet over meepraten. Zeker, de indieners doen een moreel appel op gemeenten om ook werknemersbelangen een plek te geven in de integrale lokale afweging. En dat is mooi. Maar het is ook weinig effectief, zo blijkt uit recent CNV-onderzoek. In dit onderzoek onder dertien grotere gemeenten blijkt dat er geen sprake is van gedegen draagvlakonderzoek onder winkelmedewerkers. In de huidige Winkeltijdenwet wordt de groep van winkelmedewerkers expliciet genoemd als belanghebbenden en zelfs dan worden hun belangen onvoldoende meegewogen. Geen enkele gemeente voldoet aan de maat. Nergens werden werknemers systematisch naar hun mening gevraagd. Voorzitter, dit wetsvoorstel zal die willekeur alleen maar versterken. Het CNV-onderzoek laat bovendien zien dat werknemers onder druk worden gezet om op zondag te werken. Het komt niet zelden voor dat werkgevers voorrang geven aan sollicitanten die bereid zijn zondagsarbeid te verrichten. Mijn fractie vraagt de indieners en de minister dan ook hoe gezorgd gaat worden dat bij ontstentenis van een bovengemeentelijk toetsingskader de belangen van werknemers voldoende en in gelijke mate geborgd worden. Het kan toch niet zo zijn dat het verschil maakt in welke gemeente je als werknemer woonachtig bent?

Werkgelegenheid

Een ander punt dan, voorzitter: de werkgelegenheidseffecten van verruiming van het aantal koopzondagen. Die zijn ongewis maar vermoedelijk beperkt. Kleine winkeliers en hun gezinnen zullen of de rat race staken of nog harder werken en het grootwinkelbedrijf zal primair flexkrachten inhuren waaronder scholieren en studenten. Bij gelijkblijvende omzetten is het zeer wel denkbaar dat grootwinkelbedrijven zullen bezuinigen op hun doordeweekse bezetting. Ik wil specifiek de minister vragen hoe hij de werkgelegenheidseffecten van uitbreiding van het aantal koopzondagen in generieke zin inschat.

Huurcontracten en verplichte openstelling op de zondag

Voorzitter, ik gaf aan dat het wetsvoorstel het gelijke speelveld aantast voor winkeliers die hun winkel niet op zondag willen openstellen. Ik wil aandacht vragen voor een specifieke kwestie, waarin dat bijzonder scherp duidelijk wordt. Steeds meer projectontwikkelaars en eigenaren van winkelcentra nemen in het huurcontract de verplichting op dat winkeleigenaren hun winkel op koopzondagen open hebben. Ook worden contracten tussentijds veranderd. Indien dit initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen dan zetten dit soort bepalingen winkeliers met bezwaren tegen zondagsopenstelling fors onder druk. In gemeenten die voor ruimere zondagsopenstelling kiezen, zullen bestaande en toekomstige huurders contractueel verplicht worden mee te gaan in de verruiming. Dit leidt tot vormen van achterstelling van winkeliers die weigeren om op zondag open te zijn. Hoe beoordelen de initiatiefnemers op dit punt het adagium van een gelijk speelveld? Contractvrijheid kan hier toch geen bevredigende tegenwerping zijn? Ik wil ook graag van de minister horen wat hij van deze kwestie vindt en of hij bereid is op dit punt actie te ondernemen.

Evaluatie

Voorzitter, het is duidelijk: de ChristenUnie kan zich niet vinden in dit wetsvoorstel. Mocht het voorstel de eindstreep halen, dan nog de volgende opmerking. Wij nemen kennis van de toezegging van de minister in zijn brief van 22 maart jl. aan de SGP-fractie dat de regering indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, een evaluatie van de Winkeltijdenwet zal uitvoeren. Mogen wij deze toezegging zo interpreteren dat er een omvattende evaluatie wordt verricht naar zowel de economische als de sociale gevolgen van de wijziging van de Winkeltijdenwet voor kleine winkeliers en werknemers, naar de effecten op de zondagsrust en naar de wijze waarop gemeenten de verschillende belangen integraal afwegen? Mijn fractie zag graag een evaluatie binnen drie jaar. Kan de minister dat toezeggen?

Slot

Voorzitter, ik sluit af. Voor mijn fractie is dit wetsvoorstel een aangelegen kwestie. De zondagsrust is voor de ChristenUnie van principieel belang. De keuze voor een 24-uurs economie is niet de onze. Wij kiezen voor een economie waarin de belangen van kleine winkeliers en werknemers niet ondergeschikt zijn. Waarin consumentisme geen hoogtij viert en shoppen niet is verheven tot een levensideaal. Wij hechten zeer aan de collectieve ritmiek van werken en rust. Deze initiatiefwet staat haaks op het uitgangspunt van een gelijk speelveld voor alle belanghebbenden. Wij wijzen daarom het wetsvoorstel af.

Mijn fractie blijft uiteraard onverminderd benieuwd naar de beantwoording van onze vragen door de indieners en de minister.

Labels
Eerste Kamer
Peter Ester

« Terug

Nieuwsarchief > 2013 > mei

Geen berichten gevonden