Peter Ester: 'Misstanden in de prostitutie snel gaan bestrijden'

Peter Ester rand fontein zoomdinsdag 28 mei 2013 15:42

'De seksbranche is een verfoeilijke sector. De talrijke verhalen rond mensenhandel, uitbuiting, intimidatie, mishandeling en verkrachting kunnen niet genegeerd worden.' Dat zei ChristenUnie-senator Peter Ester tijdens een debat over misstanden in de prostitutie.

Lees hieronder de volledige bijdrage van Peter Ester aan de voortzetting van het debat over Wetsvoorstel 32.211: Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (tweede (uitgestelde) termijn)

Voorzitter,

Het is nu zeven maanden geleden dat we in dit huis in eerste termijn plenair debatteerden met de minister over de prostitutiewet. De kamerbrede kritiek noopte de minister tot een time out om zich te bezinnen op de kernmaatregelen van zijn wetsvoorstel. Zeven maanden voor bezinning is een lange tijd – een sabbatical bijna – en dat schroeft uiteraard de verwachtingen van de Kamer op. De vrucht van deze lange reflectieperiode bestaat uit een brief waarin op de kritiek van de Kamer wordt ingegaan en een proeve van een Algemene Maatregel van Bestuur. Ik behandel in deze tweede termijn de brief van de minister in combinatie met het separate document met de beantwoording van de vragen van mijn fractie in eerste termijn en daaraan gekoppeld de concept-AMvB. Dank overigens aan de minister en zijn ambtenaren voor de uitvoerige behandeling van onze vragen.

Mijn fractie is blij dat de minister stelt dat mensenhandel een prioriteit van dit kabinet is. Daar is ook alle aanleiding toe. De rapportages van het Coördinatiecentrum Mensenhandel liegen er niet om. Het aantal slachtoffers van mensenhandel stijgt voortdurend en ligt nu boven de 1200 gevallen per jaar. De meeste gevallen blijken prostitutie-gerelateerd. Mensonterend, voorzitter. Het aangescherpte beleid zien we vooral terug in de ingestelde Task Force Aanpak Mensenhandel, de aanpak van het loverboyprobleem en de verhoging van maximumstraffen voor mensenhandel. Mijn fractie hoort graag van de minister of er evidentie is dat deze meer integrale en hardere aanpak ook effect heeft gesorteerd. Blijft de gekozen insteek ongewijzigd of is er aanleiding andere accenten toe te voegen? De brief laat ons op dit toch wezenlijke punt in het ongewisse.

De argumenten voor een landelijk verplicht en uniform vergunningenstelsel voor seksbedrijven deelt mijn fractie. Gemeenten vragen daar ook nadrukkelijk om. Het voorkomt waterbedeffecten. Registratie, zo laat de gemeente Utrecht zien, leidt tot meer zicht op de branche en leidt tot een zekere institutionalisering van het contact met prostituees. Koppeling tussen vergunningtoekenning en registratie is een goede zaak. Wel wil ik hier nogmaals vragen hoe om te gaan met exploitanten die prostituees dwingen zich te laten registeren, zo de status van legaliteit verwerven, maar gewoon op oude voet doorgaan. De seksbranche zal niet aarzelen om dit middel in te zetten als de continuering van hun bedrijf op het spel staat, met alle gevolgen van dien. Staat de minister hier niet tamelijk machteloos? Dringt zich hier niet het klassieke vraagstuk van “law in the books” en “law in action” op?

Dit klassieke probleem doet zich ook voor bij wat de minister het sluitstuk van zijn aanpak noemt: de vergewisplicht. Voor mijn fractie blijft dit een kwetsbaar onderdeel van het wetsvoorstel. De klant van een bordeel moet administratieve handelingen verrichten om zich te vergewissen dat het om een vergund bedrijf gaat. Hij moet een telefoonnummer bellen (en het bewijs daarvan bewaren in zijn telefoon) om te checken of het bordeel vergund is en de prostituee geregistreerd is. Meerdere partijen, waaronder de mijne, spraken uit dat deze administratieve transacties zich slecht verhouden met de psychologie van de bordeelbezoeker op het moment dat hij van de diensten van een prostituee gebruik wil maken. Is de minister niet wat naïef op dit punt? Heeft hij indicaties dat deze vergewisplicht gaat werken? Is hiermee ervaring opgedaan in andere landen? Graag een reactie op deze kwestie. Overigens wil mijn fractie onderstrepen dat het goede van de vergewisplicht is dat ook de klant in de ketenaanpak van regulering van prostitutie en tegengaan van mensenhandel niet langer buiten schot blijft. Ook de klant wordt aangesproken en moet zijn verantwoordelijkheid te nemen. Het beleid dient zich op zowel de vraag- als de aanbodkant te richten. Maar we moeten wel de mogelijkheden tot omzeiling van de regelgeving goed in beeld houden.

Dan de verhoging van de leeftijdsgrens tot 21 jaar. De minister lijkt de mogelijke neveneffecten wat formalistisch te benaderen door zijn stelling dat prostituees onder de 21 jaar zullen wachten tot ze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt en zich dan zullen laten registreren. Groepen in een kwetsbare positie, voorzitter, redeneren niet formalistisch. Dit roept de vraag op hoe de minister wil voorkomen dat er nieuwe circuits van illegale jeugdprostitutie gaan ontstaan. Hoe schat de minister de effectiviteit van handhavingsmethoden op dit punt in?

Voorzitter, de minister wijdt veel zorgelijke woorden aan de kwetsbare positie van de prostituee. En mijn fractie deelt deze zorg. Wij menen dat een van de beste middelen om de weerbaarheid van prostituees te verhogen, het realiseren van goede uitstapprogramma’s is. Wij constateren evenwel dat deze programma’s naar gemeenten zijn overgeheveld. Hierdoor blijft dit onderdeel van het verhaal hangen in een wolk van goede bedoelingen. De minister geeft in antwoord op vragen van mijn fractie daarover, een aantal voorbeelden van gemeentelijke uitstapprogramma’s op basis van de RUPS-regeling. Daarmee blijft echter de vraag onbeantwoord of de minister in algemene zin heeft vastgesteld of er al dan niet sprake is van een mismatch tussen vraag- en aanbod. Volgt de minister deze overdracht van de uitstapprogramma’s van nabij en komt daar nog een aparte rapportage over? En dat niet alleen in het kader van de begrotingsbehandeling van zijn departement, maar ook in het kader van de implementatie en uitvoering van het voorliggend wetsvoorstel? De minister weet dat dit voor mijn fractie een fundamentele kwestie is.

Het gaat bij dit alles, voorzitter, om een curatieve aanpak. En daar is niets mee mis. De vraag is evenwel wat de minister, of breder: het kabinet, kan bieden in het kader van een preventieve aanpak. Dat wil zeggen: aan het begin van de mensenhandelketen. Tot welke inzichten heeft zijn bezinningsperiode op dit punt geleid? Mijn fractie zou graag van de minister vernemen wat Nederland hier aan beleid inzet, ook als reactie op de Europese richtlijn, en welk budget hiervoor beschikbaar is. Gaandeweg in het debat is deze focus op preventie en ingrijpen in het begin van de keten wat op de achtergrond geraakt. Mijn fractie betreurt dit en wil graag de balans weer in het debat krijgen.

Voorzitter, de kamer heeft kennis kunnen nemen van het internationaal vergelijkend onderzoek naar prostitutiebeleid in Nederland en Oostenrijk. Het was zelfs aanleiding om nog wat meer voorbereidingstijd te vragen voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel. Het lijkt me van belang de minister een korte reflectie te vragen op de kernconclusies van het onderzoek in relatie tot het wetsvoorstel. Daar is ook aanleiding toe. De studie laat bijvoorbeeld zien dat registratie bemoeilijkt wordt door de zeer hoge mobiliteit van prostituees, zowel geografisch (tussen bedrijven, gemeenten en zelfs landen) als in tijd (afwisselen van perioden van werken en niet-werken in de seksbranche). De onderzoekers spreken van “extreme mobiliteit” en dit, zo merkt mijn fractie op, verhoudt zich niet goed tot de eis van registratie - en dus ook herregistratie - op gemeentelijk niveau. En ook de praktische koppeling met de vergewisplicht kan dan snel schipbreuk leiden. Welke lering trekt de minister uit de bevindingen en hoe verhouden deze zich tot de belangrijkste maatregelen – vooral wat betreft de registratieplicht, maar ook de vergewisplicht – die in het wetsvoorstel zijn neergelegd?

Ik ben blij, voorzitter, dat de minister mijn fractie toezegt de wet omvattend te zullen evalueren en wel binnen drie jaar. Mag ik deze toezegging zo verstaan dat alle onderdelen van de wet daarbij tegen het licht worden gehouden, dus zowel de effectiviteit van de registratieplicht, de vergewisplicht als de handhaafbaarheid? Daarin worden naar ik aanneem ook de technische, procedurele en organisatorische aspecten van het prostitutieregister betrokken, inclusief de veiligheids- en privacymaatregelen zoals neergelegd in de AMvB. Ik vraag daarbij ook aandacht voor de balans tussen preventief en curatief beleid en verzoek daarbij ook de uitstapprogramma’s te betrekken. En dat alles uiteraard in het licht van het aantoonbaar terugdringen van misstanden in de seksbranche. Daar gaat het immers om. Is dit een lijn waar de minister zich in kan vinden? Dat scheelt mijn fractie een motie op dit punt van evaluatie van de wet.

In deze context wil mijn fractie de minister vragen of het CBP inmiddels advies heeft gegeven over de ontwerp-AMvB, met name wat het register betreft en zo ja wat de strekking van dit advies was. Overigens bevat de AMvB geen regeling dat de klant gehouden is de vergewisgegevens te bewaren. Zie ik dat goed? Is er inmiddels een oplossing voor het feit dat er geen toonplicht is?

Voorzitter, ik sluit af. De seksbranche is in de ogen van mijn fractie een verfoeilijke sector. Zeker, dat is een moreel oordeel maar dat gaan we hier niet uit de weg. De talrijke verhalen rond mensenhandel, uitbuiting, intimidatie, mishandeling en verkrachting kunnen niet genegeerd worden. Het liefst zagen wij een verbod op prostitueebezoek en het strafbaar stellen van de klant, maar dat is helaas nog een brug te ver. Mijn fractie is van mening dat het debat over regulering van prostitutie en het bestrijden van misstanden in de seksbranche een afronding moet krijgen. Het debat heeft lang genoeg geduurd. Misstanden moeten ferm worden bestreden en slachtoffers moeten effectief beschermd worden. Gemeenten, VNG, en politie vragen om scherpere beleidsrichtlijnen en verzoeken om een snelle implementatie van een registratieplicht. Mijn fractie meent dat we nu moeten doorzetten. Wel hebben we een aantal vragen gesteld waar we graag een antwoord op krijgen.

Ik zie uit naar de reactie van de minister.

Labels
Eerste Kamer
Peter Ester

« Terug

Nieuwsarchief > 2013 > mei

Geen berichten gevonden