Bijdrage Carola Schouten aan het Verantwoordingsdebat 2013

woensdag 28 mei 2014 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten aan het Verantwoordingsdebat 2013 met minister-president Rutte en minister Dijsselbloem van Financiën    

Onderwerp:   Verantwoordingsdebat 2013

Kamerstuk:    33 941

Datum:            28 mei 2014

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Wij leren nog eens wat in een debat: sjoemelstroom. Ik ben weer helemaal bijgepraat. Het is toch mooi dat het verantwoordingsdebat aangeeft dat het over alles gaat en over de breedte van de rijksbegroting.

Hoewel wij dit debat uiteraard met het kabinet voeren, wil ik toch eerst graag de felicitaties geven aan de Algemene Rekenkamer voor het feit dat hij al 200 jaar lang de inkomsten en de uitgaven van het Rijk controleert en ook kijkt of het geld daar terechtkomt waar het voor bedoeld is. Hiermee is de Rekenkamer een onmisbare schakel in onze rechtsstaat en helpt hij ons als volksvertegenwoordigers ook om onze controlerende taak richting het kabinet vorm en inhoud te geven. De Rekenkamer voorziet ons ook regelmatig van waardevolle adviezen. Ik heb de deskundigheid van de leden van de Rekenkamer hoog zitten. Ik vind dan ook dat wij altijd goed naar deze adviezen moeten kijken. Het doel is om uiteindelijk dat te kunnen waarmaken wat we aan de burger beloven. Wat dat betreft, is het niet alleen het kabinet dat vandaag verantwoording aflegt. De Kamer zal dat dagelijks moeten doen en misschien vandaag een beetje in het bijzonder.

Het is niet alleen een feestje voor de Algemene Rekenkamer maar wellicht ook voor het kabinet. Het is namelijk de eerste begrotingscyclus die bijna geheel voor rekening van deze ministersploeg komt. Wij hadden natuurlijk al wat kaders bij het Lenteakkoord gezet, waar het kabinet-Rutte/Asscher nog een beetje op heeft geleund, maar laten wij zeggen dat dit de eerste echte begrotingscyclus is voor dit kabinet.

Dan ga je automatisch terugblikken. Bij die terugblik moest ik ook nog even denken aan het verantwoordingsdebat van vorig jaar. Toen hield de heer Zijlstra namelijk een heel visionair betoog over een eiland, een liberaal eiland in zijn geval. Het waren bijna profetische woorden, want het kabinet bleek inderdaad op een eiland te leven. Het kreeg al gauw door dat er een soort reddingsboei naar de vaste wal gelegd moest worden als het wilde realiseren wat het zich had voorgenomen. Die reddingstroepen zijn uiteindelijk uitgegooid. Ik geef ruiterlijk toe dat mijn partij een van de reddingsboeien was. Wij hebben die rol opgepakt, voornamelijk vanuit het idee dat wij hier met z'n allen verantwoordelijkheid dragen voor dit land. Daarom moeten wij hier bekijken of wij de voorgelegde plannen in onze optiek zodanig kunnen verbeteren dat ze het land dienen.

Maar wij zijn er nog niet. De crisis ligt volgens de minister van Financiën achter ons. Ik denk dat heel veel mensen nog de realiteit van elke dag ervaren, in die zin dat er geen werk is of dat er nog heel veel stappen gezet moeten worden naar een groenere, duurzamere en innovatieve economie. Op dat soort punten moeten wij nog flink wat slagen maken.

Daarmee kom ik op mijn hoofdpunt van het debat van vandaag. De overheid kan het niet alleen, zo wordt vanuit Den Haag vaak gezegd. Heel vaak is dat een dooddoener. Dat is jammer, want zo steekt het volgens ons ook in elkaar. Dit kabinet heeft de verwachting gewekt dat "samen met de samenleving" geen dooddoener zou zijn, maar dat het daar invulling aan zou geven. De Koning heeft immers onder de politieke verantwoordelijkheid van de premier in september 2013 in zijn troonrede mooie woorden over de participatiesamenleving gesproken: "Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving."

Dat zijn prikkelende zinnen, vanwege de spanning tussen de tekortreductie en de waarden van de verzorgingsstaat. Omdat mensen nu wel gevraagd wordt verantwoordelijkheid te nemen, rijst onmiddellijk de vraag: was dat voorheen dan anders? Namen mensen destijds geen verantwoordelijkheid? Ze zijn ook prikkelend omdat je wilt weten wat dat dan betekent voor het kabinetsbeleid. Streeft het kabinet die participatiesamenleving dan na? En waar zien wij dat dan aan? Hoe zien wij die passage uit de troonrede terug in het beleid, zodat het geen dooddoener wordt? Om die reden heeft mijn fractievoorzitter inmiddels al maanden geleden een brief hierover gevraagd. Die brief — beter gezegd: dat briefje — is er inderdaad gekomen. Ik zal hier en nu maar vast zeggen dat die drie A4'tjes ons zeer teleurstelden. Waar is namelijk de samenhang in het beleid? Waar is de achterliggende visie?

Hoe verhoudt zich de Wmo, waarin eigen verantwoordelijkheden en taken die je opneemt ten behoeve van een ander expliciet in de considerans staan vermeld, met bijvoorbeeld belastingwetgeving? Of waar is de onderwijsvisie, waar de maatschappelijke stage uit verdwenen is? Vandaag hebben wij ook het leenstelsel weer horen langskomen. Waar is de bestuurlijke visie, indien die al aanwezig zou zijn in ons land? Immers, niet alleen zijn de waterschappen, die ooit de bakermat waren van democratie en burgerparticipatie in ons land, ver van de burger af komen te staan, ook de vele, steeds grotere gemeenten hebben de weg naar de burger bepaald nog niet gevonden en andersom. Hoe zit het met de visie van dit kabinet op burgerschap?

Er is dus alle reden om het debat over die participatiesamenleving binnenkort met volle kracht aan te gaan. Ik zou de voorzitter dan ook willen vragen of zij bereid is om dit debat nog voor de zomer te agenderen.

Ik kom bij de decentralisaties, een onderwerp dat op verzoek van de Kamer dit jaar extra aandacht heeft gekregen in de verantwoording door het kabinet en in het verantwoordingsonderzoek door de Algemene Rekenkamer. Mijn fractie had graag gezien dat ook de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij dit debat aanwezig zou zijn. Ik heb daar gisteren een verzoek toe gedaan bij de regeling van werkzaamheden, maar ik constateer dat het kabinet het niet nodig vond. Maar dit is het centrale thema dat het komende jaar zal gaan spelen. En hij is degene die ook de coördinerend bewindspersoon voor deze megaoperatie is, die door het kabinet terecht wordt bestempeld als de grootste ontwikkeling in het binnenlands bestuur in de laatste decennia. Mijn fractie vindt dat het hoog tijd is dat deze minister zijn focus verschuift van superprovincie naar supertransitie. Tot nu toe is de minister van BZK volledig onzichtbaar op dit belangrijke dossier.

Regie is nodig. De vraag is of de gemeenten er klaar voor zijn om alle taken op het gebied van jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning en arbeidsparticipatie op te pakken en of de Kamer in staat is om deze beleidsterreinen los te laten en de gemeenten daadwerkelijk de ruimte te geven.

De Algemene Rekenkamer is kritisch over dat proces en heeft hierover twijfels geuit. Hij pleit er onder meer voor om in het najaar nog eens goed te kijken of het proces goed verloopt en of bijstelling nodig is. Momenteel zijn er bij de verschillende departementen transitieautoriteiten die de voortgang monitoren, maar het zou wat ons betreft goed zijn om, een beetje naar analogie van wat de Algemene Rekenkamer zelf heeft gezegd, een tijdelijke onafhankelijke transitieautoriteit sociaal domein in te richten, onder regie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op dit moment is een dergelijke autoriteit al werkzaam op het terrein van de jeugdzorg. Wat ons betreft verbreden we dat, omdat wij denken dat dat uiteindelijk alleen maar de invoering ten goede zal komen. Gemeenten zullen beter in de startblokken kunnen komen te staan en ze zullen dan wellicht de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Ook zaken waarvoor nog kuilen in en hobbels op de weg zijn, kunnen we dan misschien ook gemakkelijker oppakken.

Dit komt volgens ons juist een tijdige invoering — wat ons betreft staat die datum niet ter discussie — ten goede. Ik zou graag een reactie van de minister op dit punt willen krijgen. Ik heb ook gehoord dat mevrouw Van Veldhoven van de fractie van D66 een dergelijk voorstel heeft gedaan. Ik ben benieuwd naar de reactie van het kabinet op dat punt. Het gaat ons nog niet eens zozeer om hoe het precies vormgegeven wordt, als het maar dienstbaar is aan de hele transitie en aan de wijze waarop wij dat als Kamer en kabinet goed kunnen begeleiden.

Een ander punt waar ik nog de aandacht voor wil vragen is het budgetrecht.

De heer Van Hijum (CDA):
Als het gaat om de zorg over de decentralisaties zitten we, denk ik, inhoudelijk niet zo heel ver van elkaar af. Ik hoor mevrouw Schouten er ook een aantal vragen over formuleren. Sluit zij echter uit dat de rapportages die we over de voortgang van de voorbereidingen krijgen, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de invoering op 1 januari 2015 toch onverstandig zou zijn?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik zie en hoor heel veel gemeenten die juist blij zijn met de duidelijkheid die er nu is en dat ze weten waar ze aan toe zijn, welke budgetten ermee samenhangen en die ook, in meer of mindere maten — dat geef ik eerlijk toe — klaarstaan om die transitie ook daadwerkelijk door te voeren. Ik denk dat die gemeenten er totaal niet mee geholpen zouden zijn als er nu weer onduidelijkheid ontstaat wanneer een en ander ingaat. Ik geloof wel dat we ook moeten kijken of we mogelijke hobbels of kuilen, als die er zijn, kunnen helpen weg te nemen. We hebben dat bij de jeugdzorg al gezien, want daar is al een dergelijke transitieautoriteit ingevoerd die het proces kan ondersteunen. Ik meen dat dat de volgorde is. Laten we niet alvast denken aan uitstel, maar laten we eerst eens kijken hoe we al die zaken goed kunnen begeleiden.

De heer Van Hijum (CDA):
Mijn suggestie was ook niet om daarmee te beginnen. Het gaat hier echter niet alleen om de gemeenten, maar ook om 800.000 zorgbehoevenden. Ook de Rekenkamer noemt de vraag of de continuïteit van zorg gegarandeerd is een van de onzekerheden. Zo is er een aantal factoren waarvan ik me kan voorstellen dat een conclusie erover zou kunnen zijn dat invoering niet verantwoord is, als je ze op een rij zet en de opgetelde balans ziet. Dat hoeft echter niet zo te zijn; de conclusie kan ook zijn dat je een aantal aanpassingen moet plegen die tot een wel verantwoorde invoering kunnen leiden. Mijn vraag aan mevrouw Schouten blijft echter: waarom sluit zij het op voorhand uit? Als je dit proces kritisch volgt, zou je die ruimte toch moeten laten en zou het goed zijn om een beoordelingsmoment met elkaar af te spreken?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Die transities vinden op verschillende terreinen plaats. Nu wordt heel specifiek naar de zorg gevraagd. Ik constateer dat 2015 een overgangs- en implementatiejaar is. Een aantal dingen zal dan in een bepaalde mate ingevoerd worden, zodat die overgang goed gerealiseerd kan worden. Ik heb nog niet de overtuiging dat we nu al moeten denken in termen van uitstel, fasering of iets dergelijks. Laten we eerst benadrukken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het proces nog beter verloopt dan nu al het geval zal zijn.

De heer Merkies (SP):
Laat ik het mevrouw Schouten dan anders vragen: weet zij zeker dat de gemeenten per 1 januari 2015 klaar zullen zijn voor de decentralisaties?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik kan die vraag ook omdraaien: is de heer Merkies er zeker van dat ze er niet klaar voor zullen zijn?

De heer Merkies (SP):
Maar ik stel de vraag ...

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat zei ik om aan te geven dat er nu heel erg van tevoren wordt gezegd dat gemeenten er niet klaar voor zullen zijn. Ik denk dat we ernaar moeten kijken hoe we ervoor zorgen dat die gemeenten er wel klaar voor zijn. Dat moet de primaire focus zijn, omdat niemand erbij gebaat is dat er steeds maar weer onduidelijkheid is over invoeringsdata, fasering en de vraag of we er al dan niet mee doorgaan. Laat ik het heel concreet maken. Ik ben ook woordvoerder Sociale Zaken. Voor wat nu de Participatiewet is — eerst was dat de Wet werken naar vermogen — heb ik heel veel gemeenten op bezoek gehad. Zij zeiden: inhoudelijk hebben we wellicht van alles aan te merken op de wet, maar wat ons heel erg in de wielen heeft gereden is dat we op het ene moment dachten dat de wet er wel kwam en het volgende moment dat hij er niet kwam. Geef nu gewoon duidelijkheid, zeiden de gemeenten ook, want dan weten we waar we aan toe zijn en waar we naartoe moeten. Ik denk dat dat centraal moet staan en wij ons er vooral op moeten richten dat we ervoor zorgen dat de gemeenten het ook daadwerkelijk kunnen gaan doen.

De heer Merkies (SP):
Ik kan mij de reden dat mevrouw Schouten die wedervraag aan mij stelde heel goed voorstellen. We hebben immers geen totaalinzicht. Mijn inschatting is inderdaad dat ze er niet klaar voor zullen zijn, maar wat dat betreft heb ik ook niet de wijsheid in pacht. Dan is het toch logisch dat we samen zeggen: laten we een onafhankelijke partij daarnaar kijken, met een evaluatiemoment in het najaar? Dat is toch alleszins een redelijk voorstel van de Algemene Rekenkamer? Dan kun je toch niet van tevoren zeggen: ze zullen sowieso klaar zijn? Uit die evaluatie zou immers kunnen blijken dat ze er voor 1 januari 2015 misschien niet klaar voor zijn.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Het wordt bijna een soort semantische discussie over wat de Algemene Rekenkamer precies heeft gezegd. Ik heb bijvoorbeeld het interview met mevrouw Stuiveling in de NRC gelezen. Daarin zegt zij heel duidelijk dat zij niet voor uitstel is; zij pleit ervoor dat dit proces goed begeleid gaat worden. Laat ik toch maar weer het voorbeeld van de jeugdzorg nemen. Op enig moment zagen we dat er wat meer voetangels en klemmen aan zaten om de veranderingen in de jeugdzorg allemaal goed in te voeren. Daar is toen op gereageerd door een transitieautoriteit in het leven te roepen. Ik zeg dus niet dat je op je handen moet gaan zitten als je ziet dat er problemen ontstaan. Alleen, ik denk dat je dan alle energie erop moet richten om ervoor te zorgen dat die problemen worden opgelost. Daarmee wordt de duidelijkheid gecreëerd waar iedereen baat bij heeft.

Dan kom ik bij het budgetrecht. Dat is het recht waarmee het in meerderheid liberale parlement in de loop van de negentiende eeuw zijn staatsrechtelijke positie claimde tegenover het kabinet en de regering. Ik hoor minister-president Rutte nu zeggen "liberale parlement", maar ik zei: het in meerderheid liberale parlement. Het innemen van een positie is echter niet hetzelfde als een positie behouden.

De laatste jaren heb ik een steeds unheimischer gevoel gekregen bij de vraag hoe wij als Kamer het budgetrecht tegenover het kabinet hoog houden. Formeel zit het goed: we keuren een begroting goed of af. Materieel echter zijn er steeds meer beperkingen. Inmiddels valt nog maar 44% van de collectieve uitgaven onder het budgetrecht van de Kamer. Ik denk daarbij aan de versterking van de EMU, die volgens de Raad van State gevolgen heeft voor het budgetrecht van de Kamer. Ik denk aan de vele onderwerpen waarover de Algemene Rekenkamer ons in november vorig jaar informeerde in relatie tot een bezinning op de Comptabiliteitswet. Ik denk ook aan mijn eigen motie over het onder de wet brengen van de premiegefinancierde uitgaven, waar de commissie voor Rijksuitgaven overigens ook nog waardevolle inzichten aan heeft gewijd; ik dank haar daarvoor. Ik denk aan de heel oude ergernis dat het reserveren van geld bij een begrotingsamendement, desondanks ruimte laat aan de minister om dat geld niet aan het doel uit te geven waarvoor het bestemd was.

Ik denk ook aan de manier waarop ons budgetrecht materieel wordt ingeperkt door een steeds groter deel van de begroting onder het deel "juridisch verplicht" te brengen, waardoor het dus, tenzij je het politiek heel hard speelt, niet voor amendering beschikbaar is. Ik wil dit onder de aandacht brengen van de minister, maar vooral ook van onszelf. Ik doe hierbij dan ook een voorstel aan onszelf om de commissie voor de Rijksuitgaven in samenwerking met het BOR nog eens goed te laten bekijken hoe wij de parlementaire positie inzake het budgetrecht kunnen versterken. Ik zal hierop in mijn tweede termijn terugkomen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 

« Terug

Archief

« Vorige Volgende »

december 2019

juni

september 2018

juni 2017

mei

april

februari

januari

december 2016

november