Bijdrage Eppo Bruins aan het plenair debat inzake de Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool

woensdag 14 december 2016

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Eppo Bruins aan een plenair debat met staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Onderwerp:   Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool

Kamerstuk:    34 512          

Datum:           14 december 2016

De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Het aantal leerlingen in Nederland daalt en vooral in dunbevolkte krimpregio's is dat goed te merken voor basisscholen. Er komen grote uitdagingen af op deze scholen. Daarom is het bijvoorbeeld belangrijk dat de kleinescholentoeslag overeind is gebleven in 2014, dankzij een motie van de ChristenUnie. Daarom trekt ook de ChristenUnie in het verkiezingsprogramma extra geld uit om het onderwijs in krimpregio's op peil te houden.

Er is echter meer aan de hand. Kunnen ouders overal in Nederland de school kiezen die past bij hun levensovertuiging of hun pedagogische visie? Kunnen zij in dorpen in Groningen, Limburg, Zeeland, het Groene Hart of de Alblasserwaard nog kiezen voor een school met een sterke identiteit, bijvoorbeeld een christelijke school of een vrije school? Voor de ChristenUnie is het een grondrecht van ouders dat er een mogelijkheid is om te kiezen. Daarom vind ik het zo belangrijk dat de laatste school van de richting mag blijven bestaan. Of het nu gereformeerde, joodse, evangelische, montessori- of vrije scholen zijn: scholen met een sterke identiteit zijn kwalitatief goede scholen, zo bleek maar weer uit recent onderzoek. Met die blik kijk ik naar dit wetsvoorstel over samenwerkingsscholen. Valt er nog iets te kiezen voor ouders? Hoe garanderen we dat iedere ouder in Nederland de school kan kiezen die bij de eigen overtuiging en visie past? Hoe stellen we schoolbesturen in staat om de kwaliteit op hun school op peil te houden, ook in krimpgebieden?

De ChristenUnie staat ervoor open om te praten over verandering, als we daarmee de kwaliteit en de diversiteit in het onderwijs kunnen behouden. Daarbij moeten we, volgens de ChristenUnie, vooral kijken naar de bekostiging, de stichtingsnormen en de opheffingsnormen. Concreet: als we de stichtingsnormen en de opheffingsnormen verlagen, geven we meer ruimte voor nieuwe scholen en houden we scholen met een sterke identiteit open. Zo'n voorstel heb ik helaas nog niet gezien vanuit het kabinet.

Ik zie wel twee wetsvoorstellen bij de Kamer liggen die de identiteit van scholen raken, waaronder een wetsvoorstel om de richtingen in het onderwijs te schrappen. Scholen in dunbevolkte regio's lachen erom, want die zijn al blij als ze hun ene dorpsschooltje in de lucht kunnen houden, en in dichtbevolkte regio's is er al een heleboel keuze. Ouders zijn voor het overgrote deel tevreden tot zeer tevreden met de keuze die ze hebben. Ik vind het nog steeds moeilijk om de oplossingen die de staatssecretaris zoekt voor krimpregio's niet te zien als een poging om de ruimte van het bijzonder onderwijs in te perken. Met het sleutelen aan richtingen zonder tegelijkertijd ook te kijken naar bekostiging en normen, begint de staatssecretaris te trekken aan de verkeerde kant van het touw zo denken wij bij de ChristenUnie.

De wettelijke status van de samenwerkingsschool kent een bijzondere voorgeschiedenis. In 2006 werd artikel 23 van de Grondwet gewijzigd, een unieke gebeurtenis, met instemming van de ChristenUnie. Er werd voor samenwerkingsscholen een uitzondering opgenomen op het duale stelsel, maar uitdrukkelijk als uitzondering in ons onderwijssysteem van openbaar en bijzonder onderwijs. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, geeft meer ruimte om samenwerkingsscholen te vormen. Dat is op zich een goede zaak. Daarbij is de grote vraag echter of de samenwerkingsschool in dit wetsvoorstel nog steeds een uitzondering is binnen de kaders van de Grondwet. Volgens de Raad van State niet. Die oordeelt dat de samenwerkingsschool te veel een reguliere derde onderwijsvorm wordt en dat daarvoor wijziging van de Grondwet noodzakelijk is. De wet wordt zo ver opgerekt dat zelfs de dreiging van schoolsluiting niet meer het doorslaggevende criterium zal zijn bij de oprichting van een samenwerkingsschool. Een derde van de basisscholen mag van de staatssecretaris straks fuseren tot een samenwerkingsschool. Daarmee is de samenwerkingsschool niet meer de uitzondering zoals bedoeld in de Grondwet.

De ChristenUnie begrijpt de zorg van de staatssecretaris over kleine scholen in dunbevolkte krimpgebieden. Die zorg delen wij ook, maar in gebieden met hoge opheffingsnormen, waar de omvang van scholen rond de opheffingsnorm geen enkel gevaar is voor de onderwijskwaliteit, is er geen reden om samenwerkingsscholen sneller toe te staan. Je zou in dichtbevolkte gebieden veeleer die opheffingsnorm willen verlagen, waarbij ook het moment verandert waarop een samenwerkingsschool zou ontstaan. Als een school van 180 leerlingen in Friesland goed kan overleven, kan een school met die omvang ook in Amsterdam prima overleven. Ik heb daarom een amendement ingediend dat ertoe strekt dat samenwerkingsscholen in dunbevolkte gebieden sneller en eerder kunnen ontstaan — daarmee hoop ik echt mee te denken met de staatssecretaris — maar niet in dichtbevolkte gebieden, want daar is het niet nodig. Daarmee blijft de samenwerkingsschool wel een uitzondering, blijft die binnen de Grondwet en worden de mogelijkheden daar uitgebreid waar ze nodig zouden kunnen zijn.

De staatssecretaris lijkt de samenwerkingsschool te willen promoten als derde variant in het onderwijsstelsel. Zo lees ik in de schriftelijke ronde: "De regering wil aan scholen in grote steden niet per definitie de mogelijkheid onthouden om te fuseren tot samenwerkingsschool." Dat spreekt de bewering tegen dat het alleen een uitzonderingsmogelijkheid moet zijn bij krimp. Een andere opmerking is: "Daarnaast is de regering van oordeel dat het er voor de vorming van samenwerkingsscholen niet toe doet in hoeverre er sprake is van leerlingendaling of niet."

Ik constateer dat de staatssecretaris veel verder gaat dan de Grondwet toelaat. De Raad van State zegt letterlijk dat het wetsvoorstel in strijd met artikel 23 van de Grondwet is. Ook staat in het advies dat het voegen van het bijzonder onderwijs onder een openbare stichting "niet met de Grondwet verenigbaar" is. En toch zet de staatssecretaris het wetsvoorstel door. U kunt de Grondwet toch niet zomaar naast u neerleggen, zo vraag ik de staatssecretaris.

De staatssecretaris heeft meermaals gezegd dat hij artikel 23 ongemoeid laat, maar met dit wetsvoorstel handelt hij in strijd met dit grondwetsartikel. Wil de staatssecretaris artikel 23 ineens wel veranderen? Of wil hij een wet aanpassen in strijd met de Grondwet? Met beide scenario's kan ik het onmogelijk eens zijn.

Kan de staatssecretaris verklaren waarom met dit wetsvoorstel de fusie tot samenwerkingsschool minder belemmeringen oplevert dan een reguliere fusie tussen bijvoorbeeld besturen van bijzondere scholen? Dat is toch vreemd? De heer Rog wees hier ook al op.

Bij de vorming van een samenwerkingsschool gaan openbaar en bijzonder onderwijs onder één bestuur vallen. Dit kan straks ook het openbaar schoolbestuur zijn. Dat roept bij de ChristenUnie veel vragen op, want zoals het nu wordt vormgegeven, is een samenwerkingsschool eerder openbaar dan bijzonder. Informeel hebben we gezien dat met name stichtingen die handelen vanuit het bijzonder onderwijs laten zien dat het kan. Ik noem graag het mooie voorbeeld van de fusie van openbare basisschool De Achthoek en de christelijke Ichthusschool in Wolphaartsdijk. Hier laat het christelijk onderwijs zien dat het ook beseft dat openbaar onderwijs een waardevolle "richting" is die beschikbaar moet blijven voor ouders. Andersom ben ik er net als de heer Rog niet van overtuigd dat aan een overheidsstichting als taak kan worden meegegeven om één voorkeurs-denominatie te besturen en te onderhouden. Dat zou de neutraliteit van de overheid aantasten.

Met deze wet wordt de mogelijkheid gecreëerd dat een openbare stichting het bevoegd gezag wordt. Daarmee ontstaat de kromme situatie dat het bijzonder onderwijs onder de overheid, het publiekrechtelijk gezag, gaat vallen. Het lijkt mij grondwettelijk zeer dubieus dat het levensbeschouwelijk onderwijs wordt gegeven onder het gezag van de "neutrale" overheid, inclusief bestuursbenoemingen en toezicht door de gemeenteraad. De staatssecretaris deelt deze opvatting in de schriftelijke ronde niet. Daarmee zorgt hij toch voor een oneigenlijke inmenging van de overheid in het bijzonder onderwijs?

In de wet wordt bovendien geëist dat de school algemeen toegankelijk is. Dit ligt misschien in lijn met het karakter van openbaar onderwijs, maar is juist in strijd met het recht van het bijzonder onderwijs. Botst ook hier de Grondwet niet met dit wetsvoorstel?

Mij is nog niet duidelijk wat nu de positie van het personeel is. Kan personeel nog wel benoemd worden op basis van de grondslag van het bijzondere deel van de school? Uit de beantwoording lijkt het personeelsbeleid hoofdzakelijk publiekrechtelijk ingegeven. Zo staat er dat alleen op basis van een "functionele competentie" personeel kan worden benoemd op basis van de levensovertuiging. Is dat dan alleen de godsdienstleraar? Of ziet de staatssecretaris dat breder?

Een van de wezenskenmerken van het bijzonder onderwijs is dat de grondslag van de school uitgedragen wordt door het personeel, de identiteitsdragers. De heer Rog zei het al. Net concludeerde ik dat de vrijheid om personeel te benoemen op basis van de grondslag weinig meer lijkt voor te stellen met deze wet. Eigenlijk blijft dan alleen de van overheidswege verplichte identiteitscommissie over. Dat is een adviescommissie die toeziet op het openbare karakter en het bijzondere deel van de identiteit van de samenwerkingsschool. Dat is toch bijna een miskenning van de waarde van het bijzonder onderwijs? Juist op bijzondere scholen werkt levensbeschouwing of de pedagogische visie door in alle onderdelen van de school: in het personeelsbeleid, in het lesgeven, in de sfeer en in de manier van omgaan met elkaar. Gaat een identiteitscommissie, een adviescommissie echt zorgen voor het behoud van het bijzondere karakter van dat bijzondere deel van de samenwerkingsschool? Nee, want de commissie moet zowel toezien op het openbare karakter van de school als op behoud van het bijzondere karakter. Dat doet ze door voor de helft te bestaan uit "openbare" mensen en voor de helft uit "bijzondere" mensen. Met een identiteitscommissie die toeziet op het openbare karakter van de school erkent de staatssecretaris in feite dat het openbaar onderwijs eigenlijk ook een niet-neutrale richting in het onderwijs is. Kijk, en daar kunnen we als ChristenUnie heel goed in meekomen: alle onderwijsrichtingen, ook de openbare, zijn de ChristenUnie even lief en even bijzonder.

De ChristenUnie kan niet instemmen met dit wetsvoorstel in de huidige vorm, waarin de wettelijke uitzondering voor samenwerkingsscholen zo ver wordt opgerekt dat er feitelijk geen sprake meer is van een uitzondering. Bovendien vindt een onwenselijke inmenging van de overheid plaats in het bijzonder onderwijs. Belangrijker is nog dat het wetsvoorstel niet bijdraagt aan een toekomstgerichte oplossing, waarbij ouders iets te kiezen hebben in hun dorp, stad of regio. De staatssecretaris begint, zoals ik al zei, aan de verkeerde kant van het touw te trekken, onder meer door in feite de richtingen af te schaffen en de samenwerkingsscholen tot een algemene vorm te verheffen.

Beter zou het zijn om opheffingsnormen, stichtingsnormen en bekostigingsmodellen te veranderen, de normen te verlagen en om scholen financieel in staat te stellen om toekomstgerichte keuzes te maken, of dit nu onder behoud van zelfstandigheid is of door samenwerking met andere schoolbesturen. Op termijn zouden we alle onderwijs bijzonder moeten maken. Ook openbare scholen verdienen het, een mooie richting te zijn, want onderwijs is nooit neutraal. En onderwijs is zeker niet van de overheid. Onderwijs is van de ouders én van de leraren, als identiteitsdragers op school. Dat zou pas echt een toekomstbestendige oplossing zijn.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Ik heb een beetje dezelfde vraag als ik aan collega Rog heb gesteld. Die identiteitscommissie is nu in de praktijk een mooie oplossing waarin juist de ouders en de leerkrachten samen beslissingen nemen over de identiteit van de school en de dagelijkse praktijk. Wat is dan het alternatief dat mijn collega Bruins voor ogen heeft?

De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik heb niet een amendement om dat deel van het wetsvoorstel aan te passen. Ik zie zo gauw eigenlijk niet een beter alternatief, behalve dat je zou zeggen: je hebt een identiteitscommissie voor het openbare deel en je hebt een identiteitscommissie voor het bijzondere deel, en dat die twee dan "iets" doen. Ik ben blij dat het op verschillende plekken goed werkt. Als een samenwerkingsschool op basis van vrijwilligheid ontstaat, zit daar natuurlijk ook een heleboel goede wil van directeuren, leraren en ouders achter. En daar waar het vrijwillig en in goede wil gaat en een uitzondering is op de wet, en het een mogelijkheid is om scholen in stand te houden in kleine kernen waar krimp is, is dit misschien the next best option.

Mevrouw Ypma (PvdA):
Dus als ik het goed begrijp, vindt de heer Bruins dat beter dan die derde rechtspersoon, die je dan in het leven moet roepen en die heel veel bureaucratie oplevert? Zo wordt dat tenminste nu ervaren.

De heer Bruins (ChristenUnie):
Met iets wat bureaucratie oplevert, heb ik altijd moeite, maar ik zal de amendementen van de heer Rog goed bestuderen om te bekijken wat onze voorkeur heeft.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl

« Terug