Bijdrage Carola Schouten aan het nota overleg strategische agenda Hoger Onderwijs.

maandag 26 september 2011 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten als lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in een nota overleg met staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Onderwerp:    Strategische agenda Hoger Onderwijs

Kamerstuk:    31 288

Datum:             26 september 2011

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Het hoger onderwijs vervult een cruciale rol in ons land. Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn onderwerpen die voor Nederland van levensbelang zijn. Mijn fractie heeft meermalen aangegeven dat onderwijs niet gereduceerd kan worden tot een financieel en economisch kosten-batenplaatje. Onderwijs is veel meer dan dat. Het ontwikkelt jongeren, het onderzoekt de werkelijkheid en het reflecteert op de samenleving. Uiteraard valt er nog voldoende te verbeteren aan de kwaliteit en de vormgeving van het onderwijs. Als ik de plannen van de staatssecretaris lees, dan overheerst bij mij toch het gevoel dat financiële afwegingen vaak de doorslag hebben gegeven en dat doet naar mijn mening tekort aan de brede rol die het onderwijs heeft. Dat gezegd hebbende, wil ik de plannen van het kabinet langs drie lijnen langsgaan. Ten eerste de toegankelijkheid van het stelsel, ten tweede de kwaliteit en ten derde de profilering van de instellingen. Ik heb ook nog een paar overige puntjes.

Het uitgangspunt van mijn fractie is altijd geweest dat hoger onderwijs breed toegankelijk moet zijn. Als ik nu het rapport van de Onderwijsraad zie, dan valt mij toch één ding op: de Onderwijsraad heeft aangegeven zich zorgen te maken over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. De raad stelt dat beperkte selectie voor opleidingen met een uitgesproken profiel mogelijk is, maar dat er dan ook meer en betere selectiecriteria moeten komen. De raad stelt ook de match tussen de student en de instelling centraal. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het advies van de Onderwijsraad inzake de beperkte mate van selectie? Hoe spoort dit met zijn eigen intenties? Graag hoor ik daarop een reactie.

Voor de ChristenUnie is matching veel eerder de oplossing. Er is al gemeld dat een verkeerde studiekeuze de samenleving veel geld kan kosten. De schade is, zo meen ik, becijferd op 6 mld. Het kabinet wil stevig inzetten op selectie. Ik ben niet tegen het beter matchen van de student met een opleiding, laat dat duidelijk zijn, maar het gaat er niet om, met de selectie de toegankelijkheid van het onderwijs moeilijker te maken. Het gaat erom dat de student en de opleiding bij elkaar passen. Wat dat betreft, wil ik graag van de staatssecretaris horen dat dit ook voor hem centraal staat en niet dat opleidingen -- laat ik het heel gechargeerd zeggen -- de beste studenten eruit kunnen pikken.

Mevrouw Lucas (VVD): Ik heb een vraag over het verschil tussen matching en selectie. Matching wordt door haar heel positief benaderd, maar ook daar zijn criteria voor nodig om te kunnen bepalen of een student dan op de juiste plek zit. Volgens mij is het verschil tussen matching en selectie niet zo vreselijk groot als zij hier doet voorkomen, behalve dat je geen beslisbevoegdheid bij de student neerlegt -- eigenlijk pas je hier niet, maar je mag hier toch wel komen studeren -- maar dat ook de opleiding kan zeggen: u past hier echt niet en we gaan hier niet eens aan beginnen. Waarom is naar haar mening dat verschil zo groot? Volgens mij is dat verschil niet zo vreselijk groot.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Het verschil zit hem er volgens mij met name in de selectiecriteria die je hanteert. Daarbij is het dus wel van belang. Ik krijg nu sterk de indruk dat de staatssecretaris vooral op cijfers en misschien nog op een motivatie wil selecteren.

Het gaat ons er veel meer om dat er een gesprek plaatsvindt tussen de onderwijsinstelling en de student om te zien of er een soort wederzijdse match is -- laten wij het dan zo noemen -- en niet een eenzijdige match van alleen de onderwijsinstelling. Het kan niet zo zijn dat bij matching of selectie -- het is een beetje een semantische discussie aan het worden -- de onderwijsinstelling uiteindelijk gaat bekijken welke student goed presteert en daarbij makkelijk in het onderwijsprofiel past. Het gaat erom of de student ook altijd de mogelijkheid heeft om te komen. Dat moet voor ons vooral centraal staan, niet het enkel en alleen beoordelen van wat de onderwijsinstelling goed vindt. Dat is voor ons veel te beperkt. Het moet echt een wederzijdse kwestie zijn.

Mevrouw Lucas (VVD): Dat wederzijdse spreekt ons op zichzelf wel aan, maar nu wordt het eenzijdig bij de student gelegd wanneer je overgaat tot matching op de manier waarop u het uitlegt. De student kan namelijk beslissen om toch naar een opleiding toe te gaan, ook al past hij er wellicht niet. Hoe gaan wij dan de kwaliteit van de opleiding differentiëren als toch iedere student, ook al past hij eigenlijk niet op een opleiding, toch kan worden toegelaten?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): U vraagt zelf al hoe je de kwaliteit van de opleiding kunt differentiëren. Ik ben heel erg voor de kwaliteit van de opleiding. In Nederland hebben wij het zo geregeld dat studenten als zij een vwo-diploma hebben behaald voor de universiteit of een havodiploma voor het hbo in essentie al voldoende kwaliteit moeten hebben om tot een instelling te worden toegelaten. Als u nu zegt dat wij daar nog allerlei eisen bovenop gaan stellen en dat de instelling ook nog de mogelijkheid gaan geven om studenten te selecteren, denk ik: wat is dan nog de waarde van dat diploma? Als wij die kant op willen, prima, maar dan wil ik daarop ook wel een antwoord van de staatssecretaris. Het zou niet ons idee zijn.

Ik kom bij het blokje kwaliteit. De basiskwaliteit van het Nederlands hoger onderwijs is goed, zo is ook gesteld in het rapport-Veerman. Tegelijkertijd melden studenten ook nog wel dat de kwaliteit middelmatig is en dat het hoger onderwijs weinig prestatiegericht en niet veeleisend is. Wij onderschrijven ook de zorgen die leven over de bekostiging van de tweede studie. Als je kwaliteit wilt, moet je studenten ook de mogelijkheid geven om die tweede studie aan te gaan, ook zonder dat daar extreem hoge instellingstarieven voor worden gevraagd. Dat geldt wat ons betreft ook voor de schakelprogramma's. Als je wilt dat het kwaliteitsniveau van studenten omhoog gaat, ook dat er meer mogelijkheden komen voor de studie, dan is het juist noodzakelijk om die goede schakel te maken. Nu mag tot 30 ECTS het normale collegegeldtarief worden gehanteerd en kan daarboven ongeveer vijfmaal het collegegeld worden gevraagd. Kan er niet tussen de 30 en de 60 ECTS een plafond komen voor het maximale tarief dat daar kan worden gevraagd? Graag een reactie.

Wat de bekostigingsprikkels betreft, staat in het hoofdlijnenakkoord dat minder op studentenaantallen en meer op profilering en kwaliteit wordt gestuurd, maar het gevaar is wel dat wij ons slechts focussen op onderdelen, zoals contacturen en staf/studentratio. Het gevaar is dat je dan het doel uit het oog verliest, namelijk de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs in brede zin.

Ook nog een apart woord over de bonus-malus. Onze stelling is: bevorder goede prestaties, maar ga niet afrekenen op falen. Dat is eigenlijk wat het bonus-malussysteem nu wel gaat doen. Daardoor ga je dus ambitie stimuleren -- dat is prima -- maar als het slechter gaat, wordt je dan ook meteen afgestraft. Wij zien dan een vicieuze cirkel ontstaan als je niet uitkijkt waarbij niemand gebaat is. Graag een reactie van de staatssecretaris hoe hij dat gaat voorkomen. Wat ons betreft dus alleen een bonus op goed gedrag.

Het kiezen van een duidelijk profiel ligt bij de instellingen zelf. Mijn fractie heeft ook altijd gezegd dat wij toe moeten naar minder van hetzelfde en meer van het beste. In die zin ondersteunen wij de lijn van de staatssecretaris. Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Dijkgraaf over de uitvoering van de motie-Dijkgraaf/Rouvoet, dat er niet alleen voor topsectoren maar ook voor sociale innovatie aandacht moet zijn in de agenda voor onderzoek en innovatie.

Ik kom bij de arbeidsmarktrelevantie. Bètatechnici zijn hard nodig en hebben vaak ook een tweejarige master.

Met een sociaal leenstelsel wordt de toegankelijkheid tot die opleidingen er niet makkelijker op. Ook collegegelddifferentiatie kan juist voor deze arbeidsmarktrelevante opleidingen een drempel opwerpen. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij mogelijkheden ziet om dit punt te verbeteren en ervoor te zorgen dat de studenten aan die opleidingen niet worden gedupeerd.

Mijn volgende vraag gaat over het bursalenstelsel. Ook mijn fractie maakt zich zorgen over de positie van de promovendi. Wij zijn van mening dat promovendi een goede arbeidsrechtelijke positie moeten hebben en dat er niet een soort tweedeling mag komen tussen promovendi, waarbij de ene groep onderwijs mag geven en de andere niet en er een verschil is in onderzoeksprestaties. Wij zien ook het liefst dat die maatregel van tafel gaat.

Tot slot: in alles wat ik heb gelezen voor dit overleg valt mij op dat de internationale context eigenlijk ontbreekt, terwijl het hoger onderwijs juist centraal stelt dat het in een internationale omgeving opereert. Ik krijg van de staatssecretaris dan ook graag nog een toelichting hoe hij de prestaties in internationaal opzicht van de universiteiten en hogescholen meer wil bevorderen.

Voor meer informatie zie ook www.tweedekamer.nl.

 


« Terug

Archief

« Vorige Volgende »

december 2019

juni

september 2018

juni 2017

mei

april

februari

januari

december 2016

november