Bijdrage Carola Schouten aan het plenair debat Integratie lwoo en pro in passend onderwijs

woensdag 04 maart 2015 00:00

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten als lid van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een plenair debat met staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Onderwerp:   Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs)

Kamerstuk:    33 993

Datum:           4 maart 2015

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs zijn belangrijke onderwijsvormen voor zo'n 100.000 leerlingen. Voor deze jongeren is het van groot belang dat zij onderwijs kunnen volgen. Zij slagen vaak nog binnen het vmbo, met extra ondersteuning om het diploma te halen. Of ze gaan naar het praktijkonderwijs om naar een baan te worden geleid. Als het dan lukt, is dat echt een topprestatie.

In het regeerakkoord was sprake van een bezuiniging van 50 miljoen euro structureel op het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. Dat was 10% van het budget voor dit soort onderwijs, een onbestaanbare keuze. In het herfstakkoord heeft de ChristenUnie deze bezuiniging gelukkig kunnen terugdraaien. Bij de behandeling van de onderwijsbegroting in 2012 is dit nog nader ingevuld via een motie.

De zorgen van de ChristenUnie zijn helaas niet weggenomen als ik naar dit voorliggend wetsvoorstel kijk. Allereerst vraag ik naar de noodzaak van het wetsvoorstel. De staatssecretaris erkent immers dat de leerlingenaantallen van zowel het lwoo als het pro de afgelopen jaren stabiel zijn geweest. Van een afwenteling door andere schoolsoorten, zoals het voortgezet speciaal onderwijs, is dus geen sprake. Voor het praktijkonderwijs geldt bovendien dat het een afzonderlijke schoolsoort is, met een apart karakter. Het praktijkonderwijs staat ook als afzonderlijke schoolsoort in de Wet op het voortgezet onderwijs. Het lijkt er echter op dat de staatssecretaris het praktijkonderwijs als een vorm van speciaal onderwijs wil gaan behandelen. Is dat zo? Graag een reactie.

De regering kiest ervoor om de indicatiestelling te verschuiven van de regionale verwijzingscommissie naar de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Dat is op zichzelf een begrijpelijke keuze. Er komt echter ook een knip in de bekostiging bij, in een basisdeel en een ondersteuningsdeel. Het ondersteuningsdeel moet vanaf 2016 via de samenwerkingsverbanden verlopen. Daarmee wordt er bewust voor gekozen om het budget als bepalende factor mee te laten wegen in de indicatiestelling. Dat is echt een kanteling ten opzichte van de huidige situatie. In 1998 is er nog voor gekozen om juist een knip aan te brengen tussen de indicatiestelling en de bekostiging. Het scenario dat straks tegenvallers in andere vormen van ondersteuning deels moeten worden opgevangen door het praktijkonderwijs, is niet ondenkbaar. Dit wetsvoorstel kan er dan ook op lange termijn toe leiden dat er grotere klassen in het praktijkonderwijs komen, puur gedreven door de wijze van bekostiging. Het samenwerkingsverband kan immers de bekostiging van de leerling gaan bepalen. Waarom kiest de staatssecretaris ervoor om de knip weer weg te halen? Hiervoor is toch geen budgettaire of inhoudelijke noodzaak? Erkent de staatssecretaris dat splitsing een gekunstelde oplossing is, aangezien scholen pas de basisbekostiging krijgen als de toelating tot het praktijkonderwijs al is vastgesteld? Dat betekent eigenlijk dat zowel de basisbekostiging als de ondersteuningsbekostiging van de toelating afhankelijk is.

De ChristenUnie kan zich, zoals gezegd, vinden in het verschuiven van de indicatie voor het praktijkonderwijs naar de samenwerkingsverbanden. Wat ons betreft gaat het echter te ver om de landelijke toetsingscriteria los te laten. Nogmaals, er is een systeem dat goed werkt. Ik hoorde het de heer Beertema net ook zeggen. Waarom moeten we dit dan opeens gaan loslaten? De staatssecretaris zal antwoorden: het is opting-out, we gaan het nog niet helemaal loslaten. Maar erkent hij dat juist met de stap naar opting-out eigenlijk ook principieel een weg wordt ingeslagen naar het loslaten van de landelijke criteria? Is dat ook de intentie van de staatssecretaris? Ik hoor het graag van hem.

Verder vraag ik de staatssecretaris wat de rol van de schoolbesturen in het praktijkonderwijs wordt ten aanzien van de toelating van de leerlingen. Het bevoegd gezag heeft nu nog beslissingsbevoegdheid. Houdt het dat straks ook? Graag een reactie.

Ik kom op het punt van de verevening. Die wordt al toegepast in het passend onderwijs. De staatssecretaris zegt in 2016 te beslissen over eventuele verevening voor lwoo en praktijkonderwijs. In het rapport van de ECPO dat de basis legde voor de verevening, wordt nadrukkelijk niet ingegaan op het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs. Er wordt zelfs toegelicht dat het een bewuste keuze was om deze onderwijssoorten niet te betrekken, omdat het aantal leerlingen stabiel is. Overweegt de staatssecretaris nog wel om te verevenen? Heeft dat geen grote gevolgen voor sommige regio's die historisch gezien veel praktijkonderwijs hebben? Hoe moeten eventuele klappen dan worden opgevangen? Hoe ziet de staatssecretaris dat voor zich?

Tot slot nog een korte vraag over een ander onderwerp, dat niet direct met dit wetsvoorstel zelf te maken heeft maar wel met de doelgroep: de stand van zaken met betrekking tot de bekostiging van ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen. Hierover heeft de Kamer een toezegging gekregen in december. Wat is de stand van zaken?

« Terug

Archief

« Vorige Volgende »

december 2019

juni

september 2018

juni 2017

mei

april

februari

januari

december 2016

november