Inbreng schriftelijk overleg Carla Dik-Faber inzake Initiatiefnota van het lid Geurts: “Een eerlijke boterham, over het versterken van de voedselketen”

donderdag 29 januari 2015

Inbreng schriftelijk overleg van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber als lid van de vaste commissie voor Economische Zaken aan een plenair debat met minister Kamp van Economische Zaken en minister Blok voor Wonen en Rijksdienst

Onderwerp:   Initiatiefnota van het lid Geurts: “Een eerlijke boterham, over het versterken van de voedselketen”

Kamerstuk:    34 004

Datum:           29 januari 2015

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota “Een eerlijke boterham, over het versterken van de voedselketen”. Zij waarderen het dat de indiener dit onderwerp agendeert en opkomt voor de positie van de positie van de boeren, tuinders en vissers in de keten. Zij willen de indiener graag enkele vragen voorleggen over de initiatiefnota.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de indiener van mening is dat we voor onze eerste levensbehoeften niet afhankelijk moeten zijn van het buitenland en geopolitieke verhoudingen. Wat betekent dit voor het standpunt van de CDA-fractie ten opzichte van vergaande internationale handels- en investeringsverdragen zoals TTIP? En wat bedoelt de indiener met de stelling dat Nederland in zijn eigen voedsel moet voorzien? Welke consequenties verbindt de indiener hieraan voor het verminderen van de afhankelijkheid van import?

Aanleiding

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener wat hij precies verstaat onder een eerlijke prijs? Wanneer is hiervan sprake en hoe verhoudt het streven naar een eerlijke prijs zich tot het huidige economische systeem waarbij de prijs door de markt wordt bepaald?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat veel boeren, tuinders en vissers produceren voor de exportmarkt. Is de indiener het met deze leden eens dat de mogelijkheden voor de Nederlandse overheid om in te grijpen in het geval primaire producenten voor exportproducten lage prijzen ontvangen, beperkt zijn? In hoeverre is er volgens de indiener ook sprake van ongelijke marktverhoudingen en verschillen in marktmacht bij productie voor de exportmarkt?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de indiener wel ingaat op de toegenomen marktconcentratie van (inkooporganisaties van) supermarkten, maar niet op de mate waarin boeren, tuinders en telers zich tot nu toe hebben verenigd om hiertegen gezamenlijk een vuist te maken. Zij vragen de indiener hoe hij de reactie van de primaire producenten op de toegenomen marktconcentratie van supermarkten beoordeelt. Benutten de agrarische ondernemers volgens de indiener in voldoende mate de geboden mogelijkheden om marktmacht te organiseren? Tevens vragen zij de indiener hoe het komt dat agrarische ondernemers de stijgende productiekosten moeilijk in rekening kunnen brengen bij inkooporganisaties.

De indiener stelt dat het moeilijk is aan te tonen dat onderhandelingspraktijken oneerlijk zijn of dat contracten niet worden nagekomen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indiener dit nader toe te lichten en concrete voorbeelden te noemen van gevallen waarin dit zo is. Is het niet zo dat agrarische ondernemers dit wel kunnen aantonen, maar terughoudend zijn met het aankaarten hiervan richting leveranciers?

Met de indiener zijn de leden van de ChristenUnie-fractie van mening dat de pilot Eerlijke handelspraktijken moeizaam van de grond komt. Zij zien ook de noodzaak tot verbetering. Echter, deze leden willen de pilot niet zonder meer afschrijven. Wat is er volgens de indiener nodig om deze pilot wel tot een succes te maken? Heeft de indiener ook concrete en onderbouwde argumenten waarom agrarische ondernemers niet meedoen aan de pilot? En op basis waarvan stelt de indiener vast (zonder evaluatie) dat de gedragscode geen oplossing heeft geboden?

Naar een eerlijke economie

De leden van de ChristenUnie-fractie staan in beginsel positief tegenover het instellen van een nationale Toezichthouder Eerlijke Handel Landbouw & Visserij. Zij vragen de indiener hoe de Britse “groceries supply code of practice” in de praktijk werkt en of deze gedragscode ook voldoende praktische handvatten biedt. Genoemde leden vragen tevens op basis waarvan de indiener verwacht dat leveranciers wel naar een toezichthouder zullen stappen, terwijl ze de mogelijkheden van de bestaande gedragscode (pilot) blijkbaar niet benutten. Ziet de indiener ook mogelijkheden om de gedragscode te verbeteren zodat leveranciers er wel gebruik van maken? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts een nadere onderbouwing van de keuze van de indiener om een wettelijk grondslag voor de gedragscode en de toezichthouder neer te leggen in boek 6, afdeling 3A BW, en bijvoorbeeld niet in de Mededingingswet.

De leden van de ChristenUnie-fractie steunen het voorstel van de indiener om de uitzonderingsbepaling op het mededingingsrecht voor agrarische ondernemers, expliciet vast te leggen in nationale wetgeving of richtsnoeren. Tevens kunnen zij zich vinden in het voorstel om inzicht te verschaffen in de ruimte die producenten- en brancheorganisaties hebben om afspraken te maken over productie en afzet. Genoemde leden vinden het belangrijk dat agrarische ondernemers op deze wijze goed zicht krijgen op de speelruimte die zij hebben om hun eigen marktmacht te organiseren.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben tot slot nog een vraag over het vijfde beslispunt. Zij vragen de indiener om een duidelijke argumentatie waarom dit noodzakelijk zou zijn en waarom de overheid investeringen in nieuwe voedingsmiddelen en verdienmodellen zou moeten ondersteunen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug

Archief > 2015 > januari