Begrijpelijke overheidscommunicatie

cheerful-senior-mother-and-adult-daughter-using-smartphone-3791664.jpg
Maarten Verkerk blog portret.jpg
Door Maarten Verkerk op 23 juni 2020 om 14:25

Begrijpelijke overheidscommunicatie

Ik begin met een verhaal uit mijn geboortedorp. Op ons dorp woonde een man met een verstandelijke beperking. Hij heette Jan maar werd altijd Jantje genoemd (een gefingeerde naam). Jan was een vriendelijke man. Hij had veel moeite met lezen en schrijven. Hij stond positief in het leven. Hij kon ook goed met zijn handen werken. Het hele dorp zorgde voor Jan. En dat was mooi. Mijn vader, die als burger bij het rijk werkte, wilde hem graag een vaste baan geven. Hij kon immers goed werken. Maar dat mocht niet vanwege zijn beperking.

Wat zou de invloed van de Wet elektronische publicaties op het leven van Jan zijn geweest. Deze wet zou Jan niet geholpen hebben. Jan had steun van familie en dorpsgenoten nodig. Alleen zo kon hij leven. Als Jan nu geleefd zou hebben, dan zou hij de hulp van anderen nodig gehad hebben om de elektronische publicaties van de overheid te begrijpen.

Het tweede verhaal gaat over de gemeente Kerkrade. In de eerste week van juni stond er een bericht in de Limburger met als kop ‘1,5 ton extra voor aanpak laaggeletterdheid’. In Kerkrade heeft 1 op de 6 burgers tussen de 15 en 65 moeite met lezen en schrijven. Het programma startte in 2016 en het doel was om in 2021 van ten minste 300 van die burgers het taalniveau te verbeteren. Tot nu toe is het programma succesvol: een kleine 400 burgers doen mee.

In Kerkrade wonen circa 28.500 burgers tussen de 15 en 65 jaar heeft. Als 1 op de 6 moeite heeft met lezen en schrijven dan spreken we over 4750 burgers. Als we 400 inwoners in 5 jaar helpen dan hebben we een kleine 60 jaar nodig. Mijn indruk is dat de problematiek in Kerkrade op een professionele wijze wordt aangepakt. Dit verhaal laat scherp zien dat we te maken hebben met een lastige problematiek.

Voorzitter, het is goed om de getallen in Kerkrade tot ons door te laten dringen: 1 op de 6 inwoners heeft moeite met lezen en schrijven EN dus moeite met elektronisch communiceren met de overheid. En als we voor heel Limburg kijken dan gaat het om 1 op de 8 inwoners. Op z’n Limburgs uitgedrukt: ‘dit is geen klein bier’.

Inleiding

Voorzitter, we bespreken vandaag de Wet elektronische publicaties. Ik ben verheugd dat ik mede namens het CDA en de PvdA een bijdrage aan dit debat mag leveren. Ik dank hen voor dit vertrouwen. Laat ik beginnen met de opmerking dat de Wet elektronische publicaties mooie innovatieve elementen bevat, zoals de attenderingsservice via een MijnOverheid-account. Dit zou wel eens kunnen leiden tot een doorbraak in het informeren van burgers.

De fracties van het CDA, PvdA en CU maken zich met name zorgen over de grote hoeveelheid Nederlanders die moeite heeft met lezen en schrijven. Voor hen zal deze wet niet of niet automatische leiden tot een betere communicatie met de overheid. Zij wijzen naar het rapport Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid (2017) van de WRR. De stelling van het rapport is dat lang niet alle burgers op een aanvaardbare manier in staat zijn om te voldoen aan de hoge eisen van redzaamheid die de hedendaagse samenleving aan hen stelt. En dat de overheid daar in haar beleid rekening mee dient te houden. Ook wijzen zij op het Lage drempels, hoge dijken. Democratie en rechtsstaat in balans van de commissie Remkes waarin wordt benadrukt dat de legitimiteit van het stelsel zou hervonden moeten worden in een nieuwe politiek-democratische cultuur met een grotere nadruk op politieke nabijheid. Deze nabijheid komt o.a. naar voren in de manier waarop de overheid haar burgers informeert.

Ik zou graag vijf onderwerpen aan de orde willen stellen:

  1. Laaggeletterdheid en digitale vaardigheden
  2. Communiceren via duidelijke taal
  3. Communiceren via beelden
  4. Aanvullende informatievoorziening
  5. Echte communicatie 

Laaggeletterdheid en digitale vaardigheden

De Stichting Lezen & Schrijven geeft de volgende feiten met betrekking tot laaggeletterdheid en digitale vaardigheden:

  • 2,5 miljoen volwassenen (18% van de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder) heeft grote moeite met lezen, schrijven en/of rekenen. Zij zijn laaggeletterd. Vaak hebben zij ook moeite met de digitale vaardigheden.  
  • Laaggeletterden beschikken over minder functionele taalvaardigheden en daarom hebben we moeite met de ontwikkeling van digitale vaardigheden.  
  • Als iemand minder geletterd is, dan heeft dat een negatieve op het kunnen navigeren en oriënteren op internet.
  • De kans op onvoldoende digitale vaardigheden is ongeveer drie keer zo groot bij laaggeletterden.

De staatssecretaris schrijft in de nadere memorie van antwoord (p6) dat het de ambitie is van het kabinet om zoveel mogelijk laaggeletterden te bereiken. Mede op basis van deze memorie zou ik een onderscheid willen maken tussen drie groepen:  

  1. Een groep die bereikt kan worden met het programma ‘Samen aan de slag’.
  2. Een groep die zich kan redden met behulp van familie of vrienden.   
  3. Een groep die niet gemotiveerd is, nog niet geholpen wil worden of een beperkt leervermogen heeft. 

Onze eerste vraag is: Zou de staatssecretaris aan kunnen geven hoe groot de verschillende groepen ongeveer zijn? Moeten we denken aan 80%, 10% en 10%. Of 30%, 30% en 40%? Het gaat alleen om een grootteorde: dat is van belang voor dit debat.  

Voorzitter, ik begin met de groep die bereikt kan worden met het programma ‘Aan de slag’. Deze groep kwam naar voren in mijn verhaal over de gemeente Kerkrade. Het programma ‘Samen aan de slag voor een vaardig Nederland: vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020-2024’ is een ambitieus programma waar veel partijen aan mee werken en dat nader uitgewerkt wordt op gemeentelijk niveau. Het geeft mooie voorbeelden hoe de problematiek van laaggeletterdheid aangevlogen kan worden. Kortom, een programma waar de staatssecretaris trots op kan zijn. De vraag van de fracties van het CDA, PvdA en CU is: Hoeveel laaggeletterden worden daar de komende jaren mee geholpen? Wordt het aantal laaggeletterden substantieel teruggedrongen? Leidt dit tot een trendbreuk? Wat is nodig om deze vragen goed te kunnen beantwoorden? Een tweede vraag is: Hoe wordt dit programma geëvalueerd? Kan bij de evaluatie aandacht gegeven worden aan de vraag of dit programma heeft geleid tot een trendbreuk? 

Ik kom nu tot de tweede groep. De groep die zich kan redden met hulp van familie, vrienden of buren. Dat is de groep die aan de orde kwam in het verhaal over het dorp van mijn jeugd. Welke aanpak heeft de regering om de omgeving van deze groep te activeren en te motiveren? Met welke instanties en vrijwilligersorganisaties werkt de staatssecretaris samen of is de staatssecretaris bereid om samen te werken om te zorgen dat deze groep door naasten geholpen wordt? Hoe wil de staatssecretaris voor deze groep een substantiële verbetering realiseren? Wat is voor deze groep nodig om tot een trendbreuk te komen?

Ik kom tot de derde groep. De groep die niet gemotiveerd is, nog geen hulp wil of een beperkt leervermogen heeft.  Voorzitter, bij deze groep is meestal sprake is van een complexe problematiek. Toch willen we de staatssecretaris vragen om zijn gedachten over deze groep met ons te delen. En welke mogelijkheden hij ziet om deze groep zo klein mogelijk te maken.  

Communiceren via duidelijke taal

De staatssecretaris stelt in de nadere memorie van antwoord dat het gebruik van duidelijke taal in het kader van de Wet elektronische publicaties bevorderd wordt (p5). Hij geeft tevens aan dat op dit moment in kaart wordt gebracht om hoeveel teksten het gaat. Het doel is dat uiteindelijk alle standaardteksten in duidelijke taal worden geschreven. Kan de minister toezeggen de Eerste Kamer te zijner tijd informeren over hoeveel teksten het gaat en wanneer al die teksten in duidelijke taal zijn geschreven?

Communiceren via beelden 

In het kader van MijnOverheid schrijft de staatssecretaris in de nadere memorie van antwoord (p7) dat digitaal verkeer een grotere potentie heeft om mensen met beperkingen en minder vaardigheden te bereiken dan papieren communicatie. O.a. wordt gewezen op de mogelijkheid om een elektronische teksten uit te laten spreken.

Voorzitter, zou het kunnen zijn dat we hier veel verder moeten denken? Het is tegenwoordig mogelijk om vrijwel elke boodschap in de vorm van beelden of een combinatie van beelden en woorden te communiceren. Op dit punt valt nog geweldig veel winst te boeken. Zou dit geen apart spoor moeten zijn? Naast het spoor van het terugdringen van laaggeletterdheid? En naast het spoor van communiceren via duidelijke taal? Kan de staatssecretaris  reflecteren op deze mogelijkheid? Wat is er nodig om dit te realiseren? Voor hoeveel laaggeletterde burgers zou dit een oplossing zijn?

Aanvullende informatievoorziening

De staatssecretaris verwacht veel van MijnOverheid. In de nadere memorie van toelichting (p8) schrijft de staatssecretaris dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel de overheid inzicht krijgt in het bereik van de attenderingsservice op de verschillende locaties. Tevens dat deze gegevens aan de bestuursorganen worden teruggekoppeld zodat mede op basis daarvan kan worden bepaald waar aanvullende informatievoorziening gewenst is. Onze vraag: Wat betekent dit precies? Kan de staatssecretaris dit uitwerken? Gaan bestuursorganen dit zelf invullen? Komen er bepaalde richtlijnen? Komt er beleid?

Echte communicatie 

Voorzitter, we zien dat veel organisaties in ons land zich terugtrekken achter een digitale barrière. Je kunt met hen alleen nog digitaal communiceren. Niemand wil dat de overheid hetzelfde gaat doen. Juist voor kwetsbare burgers – en ooit worden we allemaal kwetsbaar – verdient echte communicatie – van aangezicht tot aangezicht, om het maar in onze eigen taal uit te drukken – de voorkeur. In de nadere memorie van antwoord (p4) stelt de staatssecretaris dat voorzien is in een verplichting voor bestuursorganen om een fysieke balie aan te wijzen waar de stukken ter inzake liggen en echte communicatie mogelijk is. Kan de staatssecretaris aangeven op welke manier daarin voorzien is? Welke middelen heeft de staatssecretaris om te zorgen dat deze voorziening goed toegankelijk is en blijft? En dat deze niet wegbezuinigd of gemarginaliseerd kan worden?

De fracties van het CDA, de PvdA en de CU kijken uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.

Labels: ,