Bijdrage Carla Dik-Faber aan het algemeen overleg Verzamel AO Cultuur

donderdag 02 juni 2016

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber aan een algemeen overleg met minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Onderwerp:   Verzamel AO Cultuur

Kamerstuk:    32 820          

Datum:           2 juni 2016

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. Anderen hebben het al gememoreerd: de afgelopen dagen ontplofte mijn mailbox. Talloze culturele instellingen, gemeenten en koepelorganisaties in de culturele sector hebben mij een brief geschreven waarin ze hun mening geven over het advies van de Raad voor Cultuur over de BIS, de culturele basisinfrastructuur voor instellingen die door het Rijk worden gesubsidieerd. Ik kan u bekennen dat ik alle brieven heb gelezen. De bijlagen misschien niet, maar de brieven wel. Er moet mij iets van het hart. Waarom, waarom dan toch zijn er zoveel brieven verzonden? Heeft de Raad voor Cultuur dan geen goed advies uitgebracht? Je zou het bijna gaan denken. Veel brieven reppen van feitelijke onjuistheden. Ook menen instellingen aan alle criteria te voldoen maar worden zij toch niet toegelaten tot de BIS. De raad is wel de organisatie die de minister adviseert en ook commissies van deskundigen heeft benoemd om zich te laten adviseren.

De raad gaat dus niet over een nacht ijs. Dan kijk je ook naar de culturele sector zelf. Is men er onvoldoende in geslaagd om de artistieke ambities goed over het voetlicht te brengen? Is de focus noodgedwongen niet te veel op de beperkte subsidiepot gelegd, met verkeerde onderlinge concurrentie tot gevolg? Dat alles leidt alleen maar af van de artistieke inhoud. Ook de raad zelf wijst erop dat de huidige systematiek verkeerde prikkels heeft. Ik denk dat het tot slot ook onvermijdelijk is om de hand in eigen boezem te steken. Heeft de politiek te vaak ingegrepen zonder duidelijke visie? Ik kan het niet mooier zeggen dan de raad zelf, namelijk dat door de samenstelling van de BIS de opeenvolgende bezuinigingen en politieke ingrepen een enigszins willekeurig karakter hebben gekregen.

Voor mij is de stroom van brieven een teken dat het huidige stelsel van de BIS eigenlijk voor iedereen onbevredigend is: voor de culturele sector, voor de Raad voor Cultuur en voor de volksvertegenwoordiging. Ik ben dan ook blij dat er wordt gewerkt aan een herziening van het stelsel. Ik ontvang hierop graag een reflectie van de minister. Hoe kunnen we het stelsel zo vormgeven dat het voor de raad werkbaar is en zowel de culturele sector als de politiek als representant van de samenleving zich hierin kan herkennen? De raad heeft hiertoe een aantal aanbevelingen gedaan, bijvoorbeeld om een overleg in te richten met vertegenwoordigers van het Rijk, decentrale overheden en andere belanghebbenden om te werken aan een gezamenlijke visie op het cultuur beleid en om onderling af te stemmen. Neemt de minister deze aanbeveling over?

Na deze hartenkreet wil ik mij richten op de inhoud van het advies. In het advies lees ik veel over de maatschappelijke waarde van kunst. Daarmee ben ik het natuurlijk helemaal eens, maar volgens mij is het niet eerlijk om die maatschappelijke waarde af te meten aan de mate waarin culturele instellingen erin slagen om als ware ondernemers geld uit de samenleving te genereren. Dat leidt alleen maar af van de artistieke kwaliteit. In ieder geval zou hun bestaansrecht niet alleen daaraan mogen worden afgemeten. Voorzitter. Vrijwel alle instellingen zijn aan de slag gegaan met cultuureducatie, op hun eigen manier. Dat is een goede ontwikkeling. De raad signaleert echter dat de culturele infrastructuur in de regio's buiten de grote steden afbrokkelt en mede daardoor het aanbod van cultuureducatie beperkt is. Waar je woont, is dus bepalend voor de vraag of je als kind voldoende toegang tot cultuureducatie hebt, terwijl cultuureducatie zo belangrijk is voor de ontwikkeling van kinderen en bijvoorbeeld ook kan helpen om elkaar en andere culturen beter te leren kennen. Cultuur kan verbinden. Vindt de minister het ook een zorgelijke ontwikkeling dat cultuureducatie buiten de Randstad onder druk staat? Hoe beoordeelt de minister in dit licht de aanbeveling van de raad om te werken met een structuur van stedelijke regio's? Ik heb daarover een brief ontvangen van de G9. Is de regionale spreiding bij deze aanpak voldoende gegarandeerd?

Ik ga nu nog in op een aantal specifieke onderdelen van het advies. Herkent de minister dat er in het advies van de raad onvoldoende ruimte is voor jeugdtheaters, productiehuizen en presentatie-instellingen? Is het niet raar dat gerenommeerde instellingen door tijdelijke bestuurlijke problemen ineens geen subsidie meer krijgen? Vindt de minister ook dat de regio's nog onvoldoende aan bod komen? Ik noem als voorbeelden Noorderlicht, Opera Zuid en Het Zuidelijk Toneel. Het lijkt erop dat 70% van de subsidies naar Noord- en Zuid-Holland gaat en dat alle andere provincies de resterende 30% moeten verdelen. Wil de minister hier aandacht aan besteden in haar beoordeling van het advies?

Ik wil bij de minister een warm pleidooi houden voor de postacademische opleidingen. Geef de Rijksakademie en De Ateliers geen strafkorting nu hun fusie niet doorgaat. Is de minister met mij van mening dat deze instellingen totaal verschillend zijn en een andere werkwijze hebben? Een fusie is dus eigenlijk niet langer wenselijk. Neemt de minister het advies van de raad over om ruim 1 miljoen beschikbaar te stellen voor digitalisering en beheer van het culturele filmerfgoed?

Nu kom ik bij de laatste uit dit rijtje. De afgelopen jaren heeft de ChristenUnie zich actief ingezet voor Huis Doorn. De subsidie is in 2013 gehalveerd. Desondanks is het museum opengebleven door de inzet van heel veel vrijwilligers. Er is een paviljoen over de Eerste Wereldoorlog ontworpen en in 2018 zal Huis Doorn het middelpunt zijn van de herdenking dat de Eerste Wereldoorlog 100 jaar geleden eindigde. Nu wordt er een ton toegekend, mits het museum aan voorwaarden voldoet. Dit is veel te weinig en een miskenning van de inzet in de afgelopen jaren. Ik zou daar graag een reactie op willen van de minister.

De minister heeft het over rust en ruimte en geen verdere bezuinigingen. Ik zie dat de instellingen interen op de reserves en op hun menskracht. Dat wordt wel degelijk ervaren als een continue bezuiniging. Het is echt overleven. Ik wijs nogmaals op de stapel brieven die ik heb ontvangen.

Tot slot wil ik inzoomen op de arbeidspositie van mensen in de culturele sector. De SER en de raad hebben daar gezamenlijk onderzoek naar gedaan. Het aantal zzp'ers in de periode tot 2013 is toegenomen tot meer dan 100.000 en hun inkomenspositie is zwak. Ik ben blij met de honorariumrichtlijn, maar maak mij nog wel zorgen over de positie van startende kunstenaars. Aan het begin van deze kabinetsperiode heb ik hierover een motie ingediend samen met Jasper van Dijk. Hoe beoordeelt de minister het klimaat voor startende kunstenaars in Nederland?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl

« Terug