Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet in verband met de herziening van het beslag- en executierecht en Wet homologatie onderhands akkoord

maandag 11 mei 2020 00:00

Kamerstukken 35225 respectievelijk 35249

Bijdrage aan een wetgevingsoverleg met minister Dekker voor Rechtsbescherming

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dank u wel, meneer de voorzitter, voor het woord. Bij de voorbereiding van dit debat over de Wet homologatie onderhands akkoord, twee maanden terug alweer, stuitte ik op het boek The code of capital - How the law creates wealth and inequality, van Katharina Pistor. Dat is best een aanrader. Dat eigendomsrechten en zekerheidsrechten cruciaal zijn in een kapitalistische economie als de onze, weten we. Maar het is goed om te beseffen hoe verstrekkend het feit is dat activa, of het nou gaat om een fysiek object als een stuk grond of een gebouw, of om een vaardigheid, idee of merk, pas door juridische codering veranderen in kapitaal, kapitaal waardoor rijkdom kan worden vergaard, waardoor water verandert in wijn, zou ik eigenlijk met een knipoog willen zeggen.

Rijkdom heeft dus alles te maken met hoe wij in ons soort samenlevingen en economieën zaken juridisch vastleggen; daarmee leggen we ook ongelijkheid, groeiende ongelijkheid, vast. Ergo, toenemende ongelijkheid komt niet alleen door een ongelijke verdeling van kapitaal, oftewel door economische factoren, maar zeker ook door hoe we dat juridisch hebben vastgelegd. Met steeds ingewikkelder juridische constructies weten kapitaalkrachtigen dat kapitaal te beschermen en te vergroten ten koste van anderen. Sterke zekerheidsrechten spelen volgens Pistor dan ook een sleutelrol in die constructies, en de advocaten zijn de masters of the code. Dat is interessant in het licht van deze wet. Dit inzicht is belangrijk. Met het benoemen daarvan begrijpt u ook gelijk de achtergrond van mijn amendementen, die ik voorafgaand aan het debat heb ingediend. Met deze amendementen wil ik deze wet, die een goed doel dient, meer in balans brengen, rechtvaardiger maken, niet in het minst ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. Mijn eerder ingediende amendementen heb ik, gelet op de vele reacties die ik daarop mocht ontvangen, aangepast en verbeterd. Ik heb vaak wijzigingsvoorstellen ingediend, maar zelden hebben zo veel deskundigen uit het land daarbij meegedacht. Daarvoor dank ik hen dan ook hartelijk. Ik weet dat een heel aantal van hen dit debat ook zal volgen. De aanloop naar het debat was woelig, maar het gaat dan ook ergens over. Kortom, het zijn echt drie topamendementen geworden. Vanmorgen zijn ze ingediend.

Maar eerst iets over de wet. "Met dit wetsvoorstel wordt een regeling ingevoerd", zo begint de memorie van toelichting, "op basis waarvan de rechtbank een onderhands akkoord tussen een onderneming en zijn schuldeisers en aandeelhouders betreffende de herstructurering van schulden kan goedkeuren (homologeren)". Als de rechter dat doet, is het akkoord verbindend voor alle betrokken schuldeisers en aandeelhouders, ook als zij er niet mee hebben ingestemd. Dan is er sprake van een dwangakkoord. De wet heeft primair een functie bij bedrijven die door een zware schuldenlast insolvent dreigen te raken, terwijl er wel levensvatbare bedrijfsactiviteiten bij die bedrijven zijn. Met behulp van de WHOA kan straks het reorganiserend vermogen van bedrijven worden versterkt. De meerwaarde die de reorganisatie oplevert ten opzichte van faillissement moet eerlijk worden verdeeld over alle schuldeisers. Dat is een mooi principe en een heel mooi doel, dat het mkb, dat vaak ook vooral de rol van schuldeiser zal hebben, hopelijk zal helpen om meer te krijgen dan in faillissement. So far, so good, zogezegd.

Maar bij nadere bestudering van de wettekst werd mij duidelijk dat het wetsvoorstel nauwelijks aandacht heeft voor het risico dat de gesecureerde schuldeisers onder omstandigheden vrijwel de hele reorganisatiewaarde naar zich toe kunnen trekken. En dat in een land waar in het faillissementsrecht de zekerheidsgerechtigde al een ijzersterke positie heeft. Dat er risico's moeten worden weggenomen bij de kapitaalverschaffende partij, snapt iedereen, alleen dreigt de voorliggende WHOA de positie van de gesecureerde schuldeisers verder te versterken. Vaak zijn het de banken. Dat is geen goed nieuws voor ondernemers; een punt waar ondernemersorganisatie ONL de Kamer ook terecht op heeft gewezen. Goed moet worden beseft dat Nederland wat betreft de bescherming van zekerheidsgerechtigden al in de top drie van de wereld zit. Dat is geen topdriepositie om trots op te zijn, integendeel. Volgens de Wereldbank en het CBS is de zogenaamde recovery rate van gesecureerde schuldeisers in ons land 90% tegenover slechts 3% voor de concurrente schuldeisers. Dat betekent dat de bank meestal alles terugkrijgt bij een faillissement en het mkb bijna altijd met lege handen staat.

Professor Kortmann heeft ons hier in zijn afscheidsrede van de universiteit Nijmegen nog eens op gewezen. Deze rede droeg niet voor niets de titel Het faillissement, een paradijs voor banken. Ook verschillende advocaten-generaal bij de Hoge Raad hebben ons gesuggereerd om voor een betere verdeling te zorgen. Bovendien wijzen de hoogste rechter en de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak nadrukkelijk op de taak van de wetgever om uitwassen tegen te gaan. Of, in de woorden van de Hoge Raad zelf in het Van Leuveren q.q./ING-arrest: "Voor zover de middelen in de onderhavige zaak opnieuw aandacht vragen voor de positie van die schuldeisers, verdient opmerking dat het aan de wetgever is om te beoordelen of hun belangen tegenover de belangen van een vlot functionerend kredietverkeer een sterkere positie zouden moeten innemen dan thans het geval is."

Voorzitter. Die handschoen pak ik graag op in dit debat. Dat is ook de reden dat ik een debat wilde over deze wet en hem heb onthamerd. De ChristenUnie-fractie wil sociale rechtvaardigheid toevoegen aan deze wet, juist voor concurrente schuldeisers. Dat zijn meestal kleine of middelgrote bedrijven, vaak leveranciers, die achter het net vissen als een faillissement zich aandient of zich bijna aandient, zoals onder de WHOA, en naar hun geld voor geleverde goederen of diensten kunnen fluiten. Dat probleem wordt overigens de komende tijd alleen nog maar groter doordat door de coronacrisis de waardes van bedrijven dalen en er dus nog minder overblijft om te verdelen over de andere schuldeisers.

Voorzitter. Er komt nog een reden bij. Twee maanden terug nam ik deel aan een rondetafelgesprek over de verhouding tussen rechtspraak en wetgever. De collega van de VVD, de heer Van Gent, had die rondetafel aangevraagd. Terecht werd er daar op gewezen — we hoorden het gisteren ook nog van de vicevoorzitter van de Raad van State — dat op het moment dat de wetgever een norm openlaat, er ruimte is voor de rechter om te interpreteren. De wetgever, wij dus, laat het al dan niet bewust aan de rechter om een keuze te maken. Op het moment dat rechters vervolgens worden bekritiseerd op de interpretatie die zij hebben gekozen, wijzen zij terecht naar de wetgever, die een duidelijker norm had moeten stellen.

Voorzitter. Ik vind dat we als wetgever een duidelijke keuze moeten maken. Daar ziet mijn eerste amendement op. Dat is een gewijzigd amendement dat ik samen met collega's Van Nispen en Nijboer heb ingediend. Een heel belangrijke vraag bij deze wet is volgens mij hoe de goederen waarop de zekerheidsgerechtigde zekerheid heeft, mogen worden gewaardeerd bij het vaststellen in hoeverre de zekerheidsgerechtigde voorrang heeft. De wet is op dit punt niet duidelijk. Ik stel daarom voor een duidelijke keuze te maken om voor schuldeisers met zekerheidsrechten de waarde te hanteren die ze in faillissement zouden krijgen, waarmee duidelijk wordt wat het uitgangspunt is op basis waarvan het reorganisatiesurplus wordt berekend. Daardoor wordt de taart van het reorganisatiesurplus groter en wordt de kans vergroot dat alle schuldeisers kunnen meedelen in de door de reorganisatieprocedure onder de WHOA gecreëerde waarde. De WHOA laat dit op dit moment in het midden en is onduidelijk. Dat wordt in essentie in mijn eerste amendement geregeld.

In de eerste consultatieversie van deze wet leek de minister te kiezen voor het geven van de reorganisatiewaarde van de activa aan de gesecureerde schuldeisers. Wat je dan doet, is dit. De activa kunnen veel meer waard worden door reorganisatie. Een deel van die waarde is reorganisatiesurplus dat wordt gecreëerd door die reorganisatie. Dat zou niet bij voorrang aan de gesecureerde crediteur moeten toekomen. Wat hem toekomt, is waar hij zelf bij executie recht op zou hebben in faillissement. Als je dat, zoals de huidige wet doet, open laat en het niet regelt, dan geef je via de achterdeur de waardering van de activa toch voorrang op het reorganisatiesurplus en dat kan niet zo bedoeld zijn. Dat staat ook niet met zoveel woorden in de WHOA. Laten we dan duidelijk opnemen wat het uitgangspunt zou moeten zijn, namelijk dat wat je in faillissement zou krijgen.

De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik wil eerst een compliment maken aan collega Van der Graaf, want dit is hele technische kost. Het heeft wel grote gevolgen voor ondernemers, daarom is het heel goed dat zij er zo ingedoken is. Daar gaat ook precies mijn vraag over. Op het vorige concept van het eerste amendement kwam kritiek vanuit ondernemers, die zeiden "dit zou ertoe kunnen leiden dat schuldeisers met zekerheidsrechten zoals banken, nadeel zouden kunnen hebben bij een onderhands akkoord en daar om die reden van af zouden zien". Ik begrijp nu van mevrouw Van der Graaf dat zij in de meest actuele versie van dit amendement dat heeft ondervangen door er als het ware een ondergrens in te leggen dat bij een onderhands akkoord een schuldeiser met zekerheidsrechten te allen tijde hetzelfde zal krijgen als bij een faillissement. Heb ik dat goed begrepen? Ik wil voorkomen dat er een perverse prikkel komt om géén akkoorden te sluiten.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dat is denk ik ook de meerwaarde geweest van het uitstellen van dit debat, waardoor we de tijd hebben gekregen om de amendementen die we al hadden ingediend, te verbeteren. Het was inderdaad de kern van de kritiek dat daardoor faillissement aantrekkelijker zou kunnen zijn dan reorganisatie onder de WHOA. Ik denk dat dat een serieus punt van kritiek was en ik heb daarnaar geluisterd en het inderdaad aangepast. In het amendement is die kritiek eigenlijk nu weggenomen. De bank krijgt altijd waar die recht op zou hebben gehad bij faillissement. Dat is ook tot waar zijn zekerheidsrecht strekt. Hij wordt er dus niet minder van en daarmee is het amendement ook in lijn met de WHOA, die zelf ook zegt: partijen zijn er in ieder geval niet slechter af dan in een faillissement. Dat maakt de WHOA per definitie aantrekkelijker om als procedure in te zetten.

De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dit beantwoordt grotendeels mijn vraag, waarvoor dank. Om het toch nog scherp te krijgen, omdat het zulke technische kost is, in ieder geval voor mij: het amendement zegt dus eigenlijk dat de taart groter kan worden door het reorganisatiesurplus en dat de financier met zekerheidsrechten, zoals een bank, dan hetzelfde krijgt als bij een faillissement, waardoor er eigenlijk netto meer overblijft voor andere schuldeisers, zoals bijvoorbeeld midden- en kleinbedrijf. Heb ik dat zo goed begrepen?

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ja, dat heeft u zo goed begrepen. Als je per definitie in de wet zou regelen — zoals in de eerste consultatieversie was gedaan — dat je altijd de waarde van de activa krijgt die je bij een reorganisatie zou krijgen, dat dat altijd per definitie is wat er naar de bank gaat, dan geef je de bank feitelijk voorrang op een deel dat eigenlijk in het reorganisatiesurplus terecht had moeten komen en waar alle schuldeisers in mee zouden moeten delen, en eerlijk in mee zouden moeten delen. Overigens kunnen ook de banken voor het niet-gedekte deel van hun vordering meedelen in dat reorganisatiesurplus.

De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Voorzitter. Het amendement is een verduidelijking en rechtvaardig. De bank krijgt dus, zoals ik net ook al zei, in ieder geval waar die recht op heeft en wat hij zelf ook zou kunnen verkrijgen bij een faillissement als hij tot verkoop over zou gaan van de zaken waar hij een zekerheidsrecht op had gevestigd. Dat is ook de hoofdregel in het faillissementsrecht. Hij is dus niet slechter af dan in faillissement. Dat maakt reorganiseren per definitie aantrekkelijker dan faillissement, precies wat de WHOA ook beoogt. Dit amendement is, kortom, goed nieuws voor ondernemers, voor alle schuldeisers die meedelen in het reorganisatiesurplus, want de taart wordt groter en kan zo ook eerlijk worden verdeeld. Dat is de toelichting bij het eerste amendement.

Voorzitter. Dan het tweede amendement. Ik heb er een stevige wetgevingsbijdrage van gemaakt; we hebben geen plenair debat. Maar goed, het gaat ook ergens over, zoals ik al eerder zei. Gelet op de gegroeide ongelijkheid ... Zoals ik net aangaf, is er een grote ongelijkheid tussen schuldeisers: de 90% recovery rate, dus hetgeen de bank terughaalt uit een faillissement, staat bijna altijd tegenover de 3% van de concurrente schuldeisers, de gewone schuldeisers. Het mkb staat vaak met lege handen. Als je daarnaar kijkt, valt er heel veel voor te zeggen dat we ook in Nederland, in de WHOA, in de meerwaarde een minimumbescherming gaan invoeren, in de vorm van een minimumpercentage dat beschikbaar is voor alle schuldeisers. Dat kunt u vinden in mijn tweede amendement.

Het minimumpercentage van 20% is in Oostenrijk zo vanzelfsprekend geworden dat het eigenlijk geen issue meer is in de praktijk. Door elke schuldeiser, niet alleen de gesecureerde maar ook de ongesecureerde, een minimumbescherming te geven, wordt de effectiviteit van het wetsvoorstel vergroot, wordt de misbruikgevoeligheid verlaagd en worden procedures voorkomen. Alle schuldeisers profiteren daardoor altijd een beetje mee. Dit Oostenrijkse minimumpercentage biedt daarmee bescherming zonder dat het belemmerend werkt voor de toepassing van de WHOA. Zoals de Raad van State ook opmerkt, blijkt immers uit Amerikaans onderzoek naar de toepassing van de Chapter 11-procedure, die de inspiratiebron voor deze wet was, dat concurrente schuldeisers bij een dwangakkoord gemiddeld wel 52% van hun vorderingen ontvangen. In sommige gevallen, maar zeker niet in veel, wordt het misschien moeilijker om een akkoord te bereiken. In de enkele gevallen die het betreft is dat dan ook precies de bedoelding. Ook in Oostenrijk is de regel bedoeld om alleen serieuze reorganisaties door te laten gaan. En mind you: 20% is echt heel weinig. Stel je eens een onderneming voor die het zo slecht heeft gedaan dat ze haar schuldeisers niet eens 20% kan betalen. Waar hebben we het dan over?

Het amendement is geen wet van Meden en Perzen. Als u het goed leest, ziet u dat het ook een aantal uitzonderingsgronden bevat. Bovendien ziet het amendement alleen op de situatie waarin een meerderheid van de klassen tegen heeft gestemd. Als 20% te veel is, als er gewoon niet meer is te verdelen maar 10% wel kan, dan zal het ook in het belang van de klassen zijn om bij meerderheid in te stemmen, omdat ze weten dat er anders geen akkoord komt, de onderneming failliet gaat en ze niks zullen krijgen. Dat betekent dat het aantrekkelijker is dan een faillissement. Ook dan is een reorganisatie mogelijk en zelfs waarschijnlijk. Ook als er contractuele afspraken zijn gemaakt over de rangorde van achtergestelde vorderingen gaat die 20% niet op. Bovendien kan de rechter ook nog besluiten hiervan af te wijken. Als je minder dan 20% hebt betaald voor een vordering, kun je daar geen beroep op doen, om te voorkomen dat er een perverse prikkel zou ontstaan en cowboys, zoals hedge funds, hier misschien mee aan de slag zouden gaan. Dat zouden we niet moeten willen.

Voorzitter. Dan het derde amendement. Dat is vandaag een nieuw amendement, dat nog niet eerder was gepresenteerd. De extra tijd die we hebben gehad in de afgelopen maanden gaf aanleiding om nog eens wat dieper in de wet te duiken. Het is een eenvoudig amendement waarin alleen iets wordt geschrapt, namelijk de mogelijkheid om als tegenstemmende klasse schuldeisers het recht op het in faillissement naar verwachting te ontvangen bedrag in contanten op te eisen. Toen ik doorkreeg dat de minister de facto schuldeisers met een zekerheidsrecht dit toestond, stond ik wel even met mijn ogen te knipperen. Terwijl de WHOA is gericht op een goede toekomst van in de kern gezonde bedrijven of bedrijfsonderdelen, biedt de minister met het onderdeel b van het vierde lid van artikel 384 gesecureerde schuldeisers in de praktijk de mogelijkheid om contant geld op te eisen, en dat terwijl de beschikbaarheid van contant geld op zo'n moment nou juist het probleem kan zijn. Ik ga ervan uit dat dit onderdeel eigenlijk per abuis in de wet is opgenomen, aangezien het op gespannen voet staat met het hoofddoel van de WHOA, namelijk het reorganiserend vermogen van ondernemingen versterken. Bovendien is het nergens in de wereld zo geregeld, ook niet in de Verenigde Staten in de Chapter 11-procedure, die de inspiratie was voor deze wet. In dit derde amendement dat ik heb ingediend, stel ik dan ook voor om dit oneerlijke en onredelijke oordeel te schrappen.

Voorzitter. Deze wet kent heel veel vrijheden. De procedure is niet transparant over wie precies op welk moment in het proces werd betrokken. Pas helemaal aan het einde komt de rechter eraan te pas. Met deze drie amendementen voeg ik een aantal waarborgen toe aan deze wet die mijns inziens broodnodig zijn en de wet rechtvaardiger maken. Alle drie de amendementen verkleinen daarmee ook het risico dat de voorgestelde WHOA strategisch wordt ingezet om schuldeisers af te schrijven, bijvoorbeeld door contanten op te eisen of informatie achter te houden en zo de waardering van de onderneming kunstmatig laat te houden. Want als we één ding weten, is het dat het heel erg lastig is om ook in tijd van crisis de toekomstige kasstroom of de waarde van de onderneming in de toekomst te kunnen waarderen. Waardeer je die te laag, dan doe je alle schuldeisers absoluut tekort en benadeel je ze ernstig. Waardeer je die veel te hoog, dan komt er alsnog een faillissement. Dat is dus heel lastig. Dat waarderingen in de praktijk nogal uiteen kunnen lopen, zien we ook aan grote faillissementen die we in de geschiedenis hebben gekend. Waarderingen kunnen soms uiteenlopen van 10 miljoen tot 100 miljoen. Daar zit nogal verschil in.

Voorzitter. De rechter toetst het uiteraard allemaal, maar hij zal soms onmogelijk kunnen weten of informatie wordt achtergehouden. De snelheid van handelen die de rechter moet tonen, heeft geleid tot het beperken van het toetsingskader en van het hoger beroep in de WHOA. De Raad voor de rechtspraak heeft zelf in een brief aan de minister in niet mis te verstane woorden geschreven dat de rechtbank met deze regeling verwordt tot een tandeloos stempelloket. En dat in een land waarin de verhouding tussen banken en de onbeschermde schuldeisers al heel scheef is en het eind van die ontwikkeling blijkbaar nog niet in zicht is! Daar heeft mijn fractie moeite mee. Met alle drie de amendementen breng ik daarom de notie uit de memorie van toelichting dat het surplus eerlijk verdeeld moet worden over de schuldeisers, dichter bij de praktijk. Voor een nadere onderbouwing en uitwerking verwijs ik naar de amendementen en de toelichtingen daarop.

Voorzitter, ik kom op nog een paar volgende punten. Het is goed te beseffen dat het altijd nog extremer kan. Ik woon in Groningen en als iets daar nog helder op het netvlies staat, is dat wel het faillissement van aluminiumsmelter Aldel. Op dat moment was ik lid van de Provinciale Staten in Groningen. Ik heb het vanuit die positie meegemaakt. Dat bedrijf was op een gegeven moment van een Amerikaanse investeerder, Gary Klesch, door sommigen ook wel een cowboy genoemd. Hij had grote gesecureerde aandeelhoudersleningen verstrekt aan Aldel, volgens Het Financieele Dagblad zelfs tegen 7% rente, met zekerheden op allerlei activa, zoals de fabriek en de grond. Terwijl een aandeelhouder normaal gesproken achteraan in de rij hoort te staan, had deze aandeelhouder zich naar voren gewurmd, zodanig dat hij bij een faillissement vooraan stond. In Duitsland kan dat niet. In de Verenigde Staten is zo'n lening vaak achtergesteld. Maar in Nederland kan dat blijkbaar gewoon. Wat vindt de minister daarvan? Wat het nog extra zuur maakt, is dat de aandeelhouder na het faillissement de activa heeft gekocht van de zekerheidsgerechtigde. Oftewel, Gary Klesch "kocht" Aldel van Gary Klesch, met "kocht" tussen aanhalingstekens, want de koper betaalde in feite aan zichzelf. En wie waren de dupe? Dat waren de medewerkers en de niet-gesecureerde schuldeisers. Die konden fluiten naar hun geld. Dat is toch niet te verteren? Dat zou toch niet moeten mogen? En als dit nou de enige casus was … Maar dat is niet zo. Aan het faillissement en de doorstart van McGregor zat net zo'n luchtje. En wat te denken van V&D, waar aandeelhouder Sun Capital via gesecureerde aandeelhoudersleningen 70 miljoen kreeg toegestopt van de curator, terwijl de gewone schuldeisers en ook de fiscus het nakijken hadden. Wil de minister hier niet eens naar kijken? Waarom regelen we dat niet net zoals in Duitsland of voor mijn part zoals in de Verenigde Staten?

Wat de WHOA betreft, vraag ik aan de minister of je dan een reorganisatie kunt doen als aandeelhouder met gesecureerde aandeelhoudersleningen. Neem een hypothetisch voorbeeld, de HEMA. Ik weet niet of daar gesecureerde aandeelhoudersleningen zijn, maar stel dat dat wel het geval is. Kan de aandeelhouder daar bijvoorbeeld gewoon blijven zitten, via de gesecureerde positie bovenaan in de rij staan en zo misschien zelfs de aandelen opeisen, schuldeisers grotendeels afschrijven en vervolgens het akkoord gehomologeerd krijgen? In dit licht vormen mijn amendementen natuurlijk geen panacee, maar een minimumpercentage biedt in dit geval enige bescherming.

Afrondend heb ik nog een tweetal punten. De WHOA kan ook ingezet worden voor liquidatieakkoorden. Dat zijn akkoorden waarin niet van een draaiende onderneming wordt uitgegaan, maar waarin wordt afgesproken hoe de boel afgewikkeld wordt. Dat kon in de consultatieversie nog niet. De memorie van toelichting zegt nu: "De WHOA staat verder ook open voor de homologatie van een akkoord waarbij een onderneming die geen overlevingskansen meer heeft, wordt afgewikkeld. De WHOA kan in die situatie worden toegepast als met een gecontroleerde afwikkeling van een bedrijfsvoering door middel van een akkoord buiten faillissement een beter resultaat behaald kan worden dan met een afwikkeling in faillissement." De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat dit voor meer werk zou zorgen. Het leidt tot de vraag of er voldoende waarborgen in de wet zitten, want er is niet zoals in een faillissement een onafhankelijke curator die onder toezicht van de rechter-commissaris opkomt voor de gezamenlijke schuldeisers. Hoe weet je dan bijvoorbeeld of er niet paulianeus gehandeld is? Wie doet daar onafhankelijk onderzoek naar en wie doet onafhankelijk onderzoek naar de bestuurdersaansprakelijkheid? In een faillissement kan de curator artikel 2:248 BW inroepen en bestuurders aansprakelijk houden voor het boedeltekort. Hoe zit dat bij een liquidatieakkoord onder de WHOA?

Mijn laatste vraag heeft betrekking op het verdelingsvraagstuk. We weten allemaal dat de positie van zekerheidsgerechtigden bij een faillissement en straks onder de WHOA tegelijk belangrijk én gevoelig is. De minister heeft niet voor niets een werkgroep ingesteld naar dit verdelingsvraagstuk bij faillissement. Ik vraag hoe het daarmee staat. Wanneer krijgen we duidelijkheid over de uitkomst? Ik heb namelijk begrepen dat het in een impasse zit.

Voorzitter. De WHOA is geen panacee in tijden van coronacrisis, integendeel. Meerdere specialisten hebben tegen mij maar ook in de media en in de literatuur al naar voren gebracht dat de coronacrisis om crisismaatregelen vraagt en de WHOA hier niet geschikt voor is. Dit is geen crisiswetgeving, maar dit voorstel heeft wel een mooi doel: levensvatbare bedrijven of onderdelen een goede toekomst bieden waarbij het reorganisatiesurplus aan alle schuldeisers toekomt, uitgezonderd de zekerheidsgerechtigden voor hun gedekte vorderingen. Als we na deze crisis ongewild in een lange recessie komen, zal de WHOA zeker waardevol kunnen zijn, denk ik. De bescherming van de zekerheidsgerechtigden, vaak banken, is echter zo sterk in ons land dat gewone ondernemers, werknemers en natuurlijke personen vaak achter het net vissen bij een faillissement of een bijna-faillissement. De WHOA is niet duidelijk op dit punt. Wat wel duidelijk is, is dat we in Nederland inmiddels ervaringsdeskundige zijn met wat er dan gebeurt: de sterken worden nog sterker en de zwakkeren worden nog zwakker. Het doet er dus toe wat je juridisch vastlegt, zoals ik in het begin van mijn betoog ook aanhaalde, of wat je openlaat. Dat heeft consequenties. Met drie amendementen heb ik geprobeerd het wetsvoorstel duidelijker en rechtvaardiger te maken, zodat ook hardwerkende mkb'ers in dit land met meer vertrouwen de WHOA tegemoet kunnen zien zonder de kredietverlening onnodig in de weg te zitten. Ik zie met vertrouwen uit naar de reacties van mijn collega's en van de minister, want ik weet dat ook hun hart klopt voor ondernemers.

Voorzitter. Dat was de eerste wet. Ik beloof u ...

De voorzitter:
Uw tijd is al om, maar ik ga eerst naar de heer Van den Berge voor een interruptie.

De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik heb nog een vraag over het amendement dat collega Van der Graaf vanochtend heeft ingediend over artikel 384. Ik deel de intentie van collega Van der Graaf volledig dat gesecureerde schuldeisers een veel te sterke positie hebben ten opzichte van met name kleine ondernemers, het mkb. Ik vraag mezelf alleen bij dit amendement wel af of er niet een onbedoeld neveneffect kan zijn. Ik zal de vraag specificeren. Artikel 384 is ook het artikel dat het "no creditor worse off"-principe regelt. Door een heel lid b daaruit te schrappen ... Ik kan de consequenties niet helemaal overzien. Kan dat niet betekenen dat ook kleinere ondernemers met bijvoorbeeld gesecureerde uitstaande kredieten of andere schulden uiteindelijk bij de verdeling naast de pot kunnen grijpen? Ik ben nog even benieuwd om te horen of ik met een gerust hart voor het amendement kan zijn of dat daar toch nog wel kanttekeningen bij te plaatsen zijn.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Het recht op contanten lijkt juist een directe aanspraak te geven op betaling. Daardoor bestaat het gevaar dat de positie van de zekerheidsgerechtigde wordt versterkt, zoals ook in de consultatieversie nog in de toelichting was opgenomen, en die dat bevestigde. De positie van de zekerheidsgerechtigden met een grote vordering die in de verre toekomst zou moeten worden terugbetaald, wordt versterkt. Zij kunnen een beroep doen op het recht op contante betaling en als het ware vervroegd aanspraak maken op die betaling. Daardoor kunnen ze zich verzetten tegen een redelijk akkoord, waarvan bijvoorbeeld de strekking is dat de bank in de toekomst iedere maand 80% krijgt van hetgeen hij aanvankelijk zou krijgen. Het is een versterking van die positie. Het "no creditor worse off" blijft overeind in dezen. Het is ook een drukmiddel dat je zou kunnen inzetten in deze procedure en ik denk dat we dat niet zouden moeten willen.

U vraagt wat de consequenties zijn voor kleine schuldeisers. Een ander bezwaar hiertegen vind ik dat het heel lastig is om het bedrag uit te rekenen. Het vraagt een discussie over de vraag wat de betreffende schuldeiser in een faillissement zou krijgen, want dat is wat je in contanten terug zou krijgen. Dat is moeilijk uit te rekenen. Voor een kleine schuldeiser, bijvoorbeeld die mkb'er die toeleverancier is, is dat eigenlijk gewoon niet te doen. Tenzij je een onafhankelijke derde kunt inschakelen, maar die kost geld. Je moet inzicht hebben in de administratie. Het is gewoon niet te doen. Dus ik denk dat dit amendement en deze bepaling in de wet aantonen dat er een aantal elementen in deze wet zitten die de positie van de sterke schuldeiser nog sterker maken en de positie van de zwakkere schuldeiser nog zwakker. Daarom stel ik voor om dit te schrappen.

Ik wil nog een aanvulling doen. U zegt dat u de consequenties van het aannemen van dit amendement en het schrappen van deze bepaling niet kan overzien. Ik zou het eigenlijk willen omkeren. Ik heb van alle deskundigen in het land die hebben meegedacht begrepen dat er geen land is waar zo'n bepaling is opgenomen. We kunnen helemaal niet weten hoe het opnemen van zo'n bepaling precies uit zou werken, maar ik zet er wel vraagtekens bij dat dit een drukmiddel zou kunnen zijn dat oneigenlijk zou kunnen worden ingezet in de procedure. Dat zouden we niet moeten willen.

De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dat is een helder antwoord, waarvoor dank.

De voorzitter:
Oké, dank u. Meneer Van Dam, zag ik u naar de microfoon neigen?

De heer Van Dam (CDA):
Ja. Ik heb nog een vraag aan collega Van der Graaf, want kennelijk heeft er zich vanochtend in uw denken een en ander ontwikkeld, ook in relatie tot de amendementen die u hebt ingediend. Op welke punten zijn de nu voorliggende amendementen gewijzigd zijn ten opzichte van de eerdere versies en wat zijn de overwegingen daarbij? Zou u daar misschien nog iets specifieker kunnen ingaan?

De voorzitter:
En dan ook nog een beetje kort.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik zal dat kort doen. Het amendement over de waardebepaling is een verduidelijking van de wet. Ik heb dat net betoogd. Dat was onduidelijk in de wet. Het grootste kritiekpunt op het amendement dat we eerst hadden ingediend was dat dat een inperking zou zijn van de zekerheidsrechten. Ik zou met dat amendement dus eigenlijk regelen dat de banken er bij de WHOA op achteruit zouden gaan ten opzichte van de situatie in een faillissement. Dat is geenszins de bedoeling. Ik denk dat we dat duidelijk moeten stellen, dus daarom sluit ik aan bij de geest van deze wet en de letter van de memorie van toelichting, namelijk dat het de bedoeling is van deze wet dat je niet minder af bent dan bij een faillissement. Dat heb ik verduidelijkt in dit amendement. Het is belangrijk om dat duidelijk te maken, want als je dat niet doet, dan zorg je ervoor dat de zekerheidsgerechtigde partij eigenlijk alvast een deel van wat voor het reorganisatiesurplus zou zijn claimt op basis van zijn zekerheidsrecht. Dat moet je niet doen. Je moet duidelijk maken hoe je het onderpand waardeert. Dat is gewijzigd. Je bent dus niet meer slechter af dan bij een faillissement. Ik sluit daarbij aan en ik verduidelijk het. Het is een verduidelijking.

Dan heb ik nog het amendement over de 20%, over de minimumbescherming. Daarvan zijn geen essentiële onderdelen gewijzigd. Het betreft een hele kleine technische wijziging. Het amendement over de contanten is een nieuw amendement.

De voorzitter:
Dank u wel. Is dat helder genoeg, meneer Van Dam? Ja, dat is het geval. Dan dank ik u en geef ik vervolgens het woord aan … Pardon, ik zei net dat u door uw tijd heen was, maar dat is niet zo. Mijn verontschuldigingen. Gaat u verder. Ik ga ervan uit het iets korter zal zijn dan het eerste deel.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Zeker, voorzitter, want over de tweede wet die vandaag voorligt, het wetsvoorstel tot herziening van het beslag- en executierecht, heb ik gewoon veel minder zorgen. Daar kan ik dus met minder woorden vanaf. Het is goed nieuws dat als onderdeel van de schuldenaanpak van dit kabinet, een beslagvrij bedrag zal worden gehanteerd als er beslag wordt gelegd op een bankrekening. Het geeft mensen rust en stabiliteit, van waaruit zij ook aan de slag kunnen met het oplossen van hun schulden. Vanmorgen hebben wij de berichten gezien over de hausse aan schulden die in het kader van de coronacrisis wordt verwacht en over mensen die in de schuldenproblematiek terecht zullen komen. Op dit moment wordt namelijk nog weleens beslag gelegd op de bankrekening net nadat het loon op de bankrekening is gestort. Zie dan nog maar eens je boodschappen te betalen. Ik heb daarbij drie vragen aan de minister. Voor mensen met schulden zijn bureaucratische regels niet alleen vervelend; ze werken ook verlammend en escalerend. Welke mogelijkheden ziet het kabinet nog meer om de procedures voor mensen met schulden te vereenvoudigen, ook in lijn met het advies Weten is nog geen doen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid?

Dan mijn tweede vraag. Dit wetsvoorstel raakt uiteraard ook aan de wet die in de maak is ter vereenvoudiging van de beslagvrije voet. Die wet zal in nog meer gevallen uitkomst bieden zodat mensen in hun eerste levensbehoeften kunnen blijven voorzien. We vragen vanuit de Kamer allang om die wet. Het lijkt erop dat er steeds vertraging optreedt. Kan de minister aangeven wat de status is van dat wetvoorstel?

Tot slot. Kan de minister reageren op het bericht van BNR Nieuwsradio van vanmorgen dat de overheid, waaronder de instanties die onder de verantwoordelijkheid van dit ministerie uitvoeren, geld incasseert en deurwaarders stuurt op het geld dat binnenkomt in het kader van de coronamaatregelen? Is dit nou de periode waarin de overheid de mensen het mes op de keel zou moeten zetten en een deurwaarder zou moeten sturen? Kan dat niet anders, zo vraag ik de minister.

De voorzitter:
Ik dank u zeer.

« Terug

Archief

« Vorige Volgende »

februari 2021

januari

december 2020

november