Inbreng verslag (wetsvoorstel) Gert-Jan Segers inzake Wet tegengaan huwelijksdwang

donderdag 07 februari 2013

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie inzake de Wet tegengaan huwelijksdwang

Onderwerp:   Wijziging van Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de huwelijksleeftijd, de huwelijksbeletselen, de nietigverklaring van een huwelijk en de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken (Wet tegengaan huwelijksdwang)

Kamerstuk:    33 488

Datum:            7 februari 2013

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover enkele vragen.

Dwanghuwelijken

Genoemde leden vinden dat bij de aanpak van dwanghuwelijken preventie en zorg voor het slachtoffer voorop moet staan. Daarnaast is zorgvuldigheid van het grootste belang vanwege de ingrijpendheid van besluiten om huwelijken te stuiten of nietig te verklaren.

Genoemde leden vragen of het klopt dat het mogelijk is dat zowel een echtscheidingsprocedure wordt ingezet als een procedure tot nietigverklaring. Is het in dat geval mogelijk om te komen tot een nietigverklaring op het moment dat de echtscheiding al is uitgesproken en wat zijn de gevolgen voor het slachtoffer in dergelijke situaties. Zo is het denkbaar dat het slachtoffer kosten heeft moeten maken om tot een snelle echtsscheiding te komen terwijl later blijkt dat het huwelijk nietig was.

Genoemde leden constateren dat ook het OM volgens het wetsvoorstel een voorstel tot nietigverklaring kan doen. Dit zou kunnen worden gebruikt in situaties dat de betrokken echtgenoot nog steeds onder invloed van dwang verkeert en zich als gevolg daarvan niet vrij voelt een einde te maken aan het huwelijk. Tegelijk wordt echter gesteld dat dit vanzelfsprekend anders is als de echtgenoten beiden wensen dat het huwelijk in stand blijft, ook al erkennen zij dat zij het destijds niet geheel uit vrije wil gesloten hebben.  In zo’n geval zou het voor de hand liggen dat het OM een eventueel verzoek tot nietigverklaring intrekt. Genoemde leden merken op dat zo’n geuite wens om het huwelijk in stand te houden ook onder dwang uitgesproken kan zijn. Genoemde leden vragen welke waarborgen zijn ingebouwd om een goed onderscheid te maken tussen situaties waar sprake is van dwang en situaties waar sprake is van een oprechte wens om het huwelijk in stand te houden.

Huwelijksbeletselen

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld de uitzonderingsgronden voor minderjarigen om een huwelijk te sluiten af te schaffen. Genoemde leden constateren echter dat van deze mogelijkheid slechts zeer zelden gebruik wordt gemaakt.

De belangrijkste uitzonderingsgrond waarin toch een huwelijk wordt gesloten waarbij sprake is van één of twee minderjarige partners is  omdat er sprake is van een zwangerschap of omdat er een kind is geboren (artikel 31 lid 2 BW boek 1). In totaal gaat het om zo’n 40 minderjarigen per jaar en genoemde leden zijn geen specifieke problemen bekend die anders zijn dan met andere huwelijken. Genoemde leden vragen daarom wat de aanleiding is van het voorstel deze uitzonderingsgrond te schrappen. Is dit bijvoorbeeld ingegeven door praktijkvoorbeelden waarin een huwelijk is gesloten waarin achteraf bleek dat de huwelijkspartners bij nader inzien onvoldoende handelingsbekwaam werden geacht? Zo ja, wat was de achtergrond van deze praktijkproblemen en worden die niet al op andere manieren ondervangen in de wet? Genoemde leden vragen wat de dwingende noodzaak is deze uitzonderingsgrond te schrappen aangezien deze niet wordt vermeld in de memorie van toelichting. Zij wijzen er op dat de relatie waarin een kind is of wordt geboren bestaat en de ouders willen trouwen om het beste van de situatie te maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid is in het verleden bewust opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Genoemde leden geven in overweging als er problemen zouden zijn met deze uitzonderingsgrond lid 2 niet te schrappen, maar eventueel aan te scherpen om zo een extra waarborg in te bouwen dat door de huwelijkspartners een bewuste keuze wordt gemaakt en de consequenties van het aangaan van een huwelijk bekend zijn. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door een extra check door de bijzondere ambtenaar van de burgerlijke stand of door hier ook te vereisen dat alleen mag worden getrouwd indien de minister ontheffing verleend.

Als een minderjarige een huwelijk heeft gesloten, is hij of zij op grond van artikel 1:233 BW van rechtswege meerderjarig. Het belangrijkste gevolg van het bereiken van de meerderjarigheid is de handelingsbekwaamheid. De consequentie van het schrappen van de uitzonderingsgrond zou betekenen dat betreffende minderjarigen voor bepaalde zaken niet meer handelingsbekwaam zouden zijn. Genoemde leden vragen of dit in de praktijk niet tot problemen kan leiden voor deze jonge gezinnen? Zij vragen ook in te gaan op de juridische gevolgen voor het geboren of verwachte kind. Betekent dit dat de ouders van de betreffende tienerouders ook verantwoordelijk zijn voor de geboren baby aangezien de jonge ouders niet mogen trouwen en dus voor de wet minderjarig zijn?

In het voorontwerp van deze wet was voorgesteld om nog één uitzondering toe te staan op de minimum leeftijd van achttien jaar om in Nederland een huwelijk te mogen sluiten, te weten voor de op grond van artikel 1:253ha BW meerderjarig verklaarde vrouwen. Door de Raad voor de Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming en de Commissie van Advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit opgemerkt dat deze uitzondering een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen zestien- of zeventienjarige meisjes die zwanger zijn of hun kind reeds hebben gebaard en zestien- of zeventienjarige jongens die een kind hebben verwekt. Genoemde leden constateren omgekeerd dat door deze uitzondering niet toe te staan hiermee meisjes dus wel meerderjarig kunnen zijn verklaard maar niet zouden kunnen trouwen. Deze meisjes hebben dan wel rechten die hun minderjarige partner niet heeft. Genoemde leden vragen daarom nader op deze casus in te gaan omdat hiermee voor deze minderjarige meisjes die meerderjarig zijn verklaard het belangrijkste argument van de regering in de memorie van toelichting om over te gaan een verbod om een huwelijk aan te gaan vervalt.

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat in het enkele geval dat de rechter de zestien- of zeventienjarige moeder in staat acht zelf volledig verantwoordelijk te zijn voor de verzorging en opvoeding van haar kind en haar derhalve meerderjarig verklaart, het sluiten van een huwelijk niet per definitie meerwaarde biedt. Genoemde leden vragen of de regering de mening deelt dat dit wel meerwaarde zou kunnen bieden voor de al dan niet minderjarige vader van het kind.

Jaarlijks worden vijf tot tien verzoeken om ontheffing van het leeftijdsvereiste ingediend op grond van artikel 31 lid 3. Sinds 2007 zijn de enkele ingediende ontheffingsverzoeken alle afgewezen. Genoemde leden vragen of hier sprake is van een beleidswijziging en zo ja wat daarvoor in 2007 de argumenten waren of dat er sprake is van het feit dat er inhoudelijke gronden waren om de individuele verzoeken af te wijzen. Zo ja wat waren die gronden? In welke zin houden deze gronden verband met het belangrijkste doel van dit wetsvoorstel, namelijk het tegen gaan van huwelijksdwang?

In het wetsvoorstel wordt verder voorgesteld voortaan bloedverwantschap tussen de aanstaande echtgenoten in de derde of vierde graad in de zijlinie een huwelijksbeletsel te laten vormen voor het sluiten van een huwelijk door hiervoor voortaan een beëdigde verklaring te vragen. Genoemde leden vragen in het kader van dit voorstel in te gaan op de wetshistorie aangezien het huwelijk tussen bloedverwanten in 3e en 4e graad in het verleden in de wet heeft gestaan maar er juist weer is uitgehaald onder andere omdat dergelijke huwelijken niet veel voorkwamen. Genoemde leden constateren dat nu niet wordt voorgesteld het huwelijksbeletsel als zodanig uit te breiden, maar te construeren dat in deze gevallen vaker sprake zou zijn van dwang en dus een expliciete wilsverklaring te vragen. (nieuw 41a). Genoemde leden vinden dit een opmerkelijke constructie aangezien met dit voorstel in het ene geval wel, en in het andere geval niet om een beëdigde non-dwang verklaring wordt gevraagd. Genoemde leden constateren dat er alleen sprake is van een aanname dat bij huwelijken in de 3e en 4e graad vaker sprake is van dwang dan bij andere huwelijken. Genoemde leden constateren dat harde cijfers ontbreken. Zij vragen of er andere aanleidingen zijn die deze aanname onderbouwen. De vraag is in elk geval of – ook al zou er in meer gevallen sprake zijn van dwang bij huwelijken tussen echtgenoten in nauwe verwantschap – of er voldoende juridische gronden zijn in dat geval wel om expliciete verklaringen te vragen dat geen sprake is van dwang en in andere situaties daarvan af te zien.

De ambtenaar van de burgerlijke stand kan niet vaststellen of de aanstaande echtgenoten elkaar in de derde of vierde graad in de zijlinie bestaan. Deze verwantschap wordt immers niet geregistreerd en valt ook niet zonder meer af te leiden uit de geboorteakten van de aanstaande echtgenoten. Om die reden is ervoor gekozen om de aanstaande echtgenoten zelf te laten verklaren dat zij elkaar niet als bloedverwanten bestaan in de derde of vierde graad in de zijlinie. Genoemde leden vragen wat de gevolgen zijn van het voorstel in het onwaarschijnlijke, maar niet ondenkbare geval dat de aanstaande echtgenoten niet weten dat ze bloedverwanten van elkaar zijn in de vierde graad en dus ook niet de eed afleggen. Deze leden vragen of dit grond is voor een nietig-verklaring van het huwelijk en of dit niet zou moeten leiden tot verdere aanpassing van de wetstekst.

Erkenning in het buitenland gesloten huwelijken

Genoemde leden constateren dat wordt voorgesteld artikel 32 van BW boek 10 over het niet erkennen van in het buitenland gesloten huwelijken wordt aangevuld. Nu staat hier alleen nog maar het criterium “niet verenigbaar met de openbare orde”. Hieraan worden een aantal situaties toegevoegd die expliciet worden genoemd zoals polygame huwelijken. Genoemde leden constateren dat bekend is hoeveel polygame huwelijken in de GBA geregistreerd zijn. Zij vragen echter of ook bekend is onder welke omstandigheden deze huwelijken zijn erkend. Er wordt in de memorie van toelichting gesproken over het “verder beperken” van de erkenning in Nederland maar tegelijk staat er dat het al door de rechtspraak is bepaald dat dit een relevant raakpunt is voor de openbare orde en dus leidt tot niet erkenning. Genoemde leden vragen daarom expliciet welke polygame huwelijken nu al niet meer worden erkend en welke nog wel en welke wijziging dit wetsvoorstel daarin aanbrengt.

Genoemde leden constateren dat door erkenning van een polygaam huwelijk in het buitenland er wel rechtsgevolgen kunnen zijn. Zij vragen hoe hier mee wordt omgegaan en wat de gevolgen zijn voor de betreffende partner wiens huwelijk niet wordt erkend. Klopt de interpretatie van het nieuw voorgestelde artikel 32a dat alleen het huwelijk met de tweede partner niet wordt erkend, maar wel het huwelijk met de eerste partner? Zo ja wat zijn hiervan de rechtsgevolgen voor de 2e partner?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 


« Terug