Inbreng Gert-Jan Segers in verband met de afschaffing van de plusregio's

donderdag 05 september 2013

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken in verband met de afschaffing van de plusregio’s (Wet gemeenschappelijke regelingen)

Onderwerp:   Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten i.v.m. de afschaffing van de plusregio’s

Kamerstuk:    33 659

Datum:            5 september 2013

Inleiding

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat voorziet in de afschaffing van de plusregio’s. Deze leden hebben echter vragen bij de actuele plannen van het kabinet inzake de bestuurlijke inrichting van Nederland, de vorming van twee vervoersregio’s en de huisvestingsverordening.

Bestuurlijke inrichting

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer de regering met een herziene visie op de bestuurlijke inrichting van Nederland komt, zoals gevraagd door de Eerste Kamer. Deze leden merken op dat in het nader rapport bijvoorbeeld nog gesproken wordt over 5 landsdelen, terwijl de visie  van het kabinet om verder in te zetten op schaalvergroting van gemeentes en provincies niet voldoende steun heeft in de senaat. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet wat de gevolgen van  het ontbreken van een vastgestelde visie zijn voor dit wetsvoorstel.

Deze leden wijzen in dit verband op het voornemen van het kabinet om de 3 provincies in de noordelijke Randstad samen te voegen. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot de plannen voor een vervoerregio in hetzelfde gebied. Worden hier niet twee oplossingen voor hetzelfde probleem gezocht? Ook vragen zij naar de verhouding tussen de nieuwe vervoerregio in het zuidelijke deel van de Randstad en de provincie Zuid-Holland aangezien deze vervoerregio compleet binnen de grenzen van deze provincie ligt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de visie van het kabinet die leidt tot het schrappen van de WGR-plusregio’s ook gevolgen heeft voor de visie op intergemeentelijke samenwerking op andere terreinen zoals de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s), de veiligheidsregio’s en regio’s t.b.v. de decentralisaties in het sociale domein (3D’s).

Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer

De leden van de  fractie van de ChristenUnie merken op dat de BDU verkeer en vervoer bestemd is voor de uitvoering van lokaal en regionaal verkeer en vervoerbeleid, waarbij gemeenten subsidiebijdragen ontvangen van provincies en WGR-plusregio’s voor de uitvoering van allerlei lokale projecten. De leden van de ChristenUnie vragen of is overwogen om een gedeelte van de BDU-gelden over te hevelen naar het Gemeentefonds en waarom hier uiteindelijk niet voor is gekozen.

Genoemde leden vragen op welke wijze het kabinet de evaluatie van de Wet BDU verkeer en vervoer die in opdracht van het Rijk en in samenwerking met IPO, SkVV en VNG is uitgevoerd heeft betrokken bij voorliggend wetsvoorstel.

Vervoerregio’s

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat ook de constructie van vervoersregio’s een directe democratische legitimatie mist, een bezwaar dat eerder de WGR+-regio’s gold.

Deze leden vragen de regering bovendien om nader in te gaan op de bevoegdheden van de vervoersregio’s, de wettelijke grondslag van deze bevoegdheden en de wijze van financiering. Zij vragen wat de reden is om enerzijds te kiezen voor een organisatie van onderaf via de WGR, en anderzijds om de financiering wel top down te regelen en niet via de gemeenten.  

De leden van de fractie van de ChristenUnie wensen een nadere onderbouwing waarom in dit wetsvoorstel gekozen wordt om alleen in de Randstad twee vervoerregio’s op noord- en zuid-vleugelniveau te vormen. Ook vragen zij naar de ervaringen met het OV bureau Randstad dat juist op het schaalniveau van de hele Randstad opereert en in de afgelopen jaren al veel heeft bereikt zoals de introductie van R-net. Zij vragen of dit bureau ook na het aannemen van dit wetsvoorstel blijft bestaan. Ook vragen zij of er geen behoefte is om enkele zaken die dit OV-bureau coördineert ook op landelijk schaalniveau te organiseren zoals gezamenlijke OV-marketing en huisstijl.

Genoemde leden vragen wat de consequenties van voorliggend wetsvoorstel zijn voor de aanbestedingsplicht in het openbaar vervoer. Momenteel zijn de grote steden uitgezonderd van deze aanbestedingsplicht. Met dit wetsvoorstel kunnen de grenzen van de nieuwe vervoerregio’s echter anders komen te liggen dan die van de huidige WGR-plusregio’s. Genoemde leden vragen daarom of dit betekent dat het met dit wetsvoorstel mogelijk wordt dat straks ook in een groter gebied dan thans het geval is, de aanbestedingsplicht zou kunnen komen te vervallen.

Positie gemeenten: inspraak en adviesrecht

Dit wetsvoorstel zou kunnen betekenen dat de invloed van gemeenten in de huidige stadsregio’s op het OV-beleid kleiner wordt. Tegelijkertijd is er bij veel gemeenten, ook buiten deze regio’s, juist behoefte aan meer invloed. In gemeenten is ook veel kennis aanwezig over de vraag naar openbaar vervoer en de samenhang met het wegennetwerk. Genoemde leden constateren dat het juist de stedelijke gebieden zijn die kampen met de grootste bereikbaarheidsproblemen. Ook de grootste groeikansen voor het regionale OV liggen in deze gebieden. Genoemde leden vragen hoe de regering het spanningsveld beschouwd van aan de ene kant de behoefte om het OV-beleid op een (boven) regionaal niveau te organiseren terwijl aan de andere kant de problemen en kansen lokaal liggen en ook daar de kennis aanwezig is.

Deze leden constateren dat, mede als gevolg van het proces van gemeentelijke herindelingen, steeds meer buslijnen, de gemeentegrens niet overschrijden. Over deze buslijnen heeft de gemeente echter geen of weinig zeggenschap omdat de provincie of de stadsregio (of straks in de Randstad: de vervoerregio) concessie concessieverlener is. Deze leden constateren dat provincies gemeenten vaak wel betrekken bij het OV-beleid, maar dat dit sterk per regio verschilt. Soms krijgen gemeenten de conceptdienstregeling te zien en kunnen daarop schriftelijk reageren. In andere gevallen wordt deze ook besproken. De provincie Flevoland heeft als enige concessieverlener besloten de verantwoordelijkheid voor het stadsvervoer in Almere en Lelystad te delegeren naar deze gemeenten.

Genoemde leden vragen of gezien deze huidige praktijk die verschilt per regio, met het voorliggende wetsvoorstel voldoende wordt bijgedragen aan het oplossen van de regionale bereikbaarheidsproblemen, de groeikansen van het OV kunnen worden gepakt en de binnen de gemeenten aanwezige kennis voldoende wordt benut. Deze leden vragen naar de mogelijkheden om tegelijkertijd met de in dit wetsvoorstel beoogde schaalvergroting en vereenvoudiging van de organisatie van het regionale openbaar vervoer ook de invloed van onderop door gemeenten te versterken. Zij geven in overweging via een wijziging van de Wet personenvervoer 2000 gemeenten adviesrecht te geven op het programma van eisen en het bestek van provinciale OV-concessies en op dienstregelingwijzigingen. Genoemde leden lijkt dit een voor de hand liggende aanvulling. Zij ontlenen deze aan het adviesrecht dat provincies krijgen op het Beheerplan van ProRail en hebben op het Vervoerplan van NS en dienstregelingwijzigingen van NS.

Positie gemeenten: doelgroepenvervoer

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren bovendien dat gemeenten  opdrachtgever zijn van verschillende vormen van doelgroepenvervoer zoals het WMO-vervoer, het leerlingenvervoer en het collectief vraagafhankelijke vervoer. Door een goede integratie met het reguliere openbaar vervoer zijn volgens genoemde leden veel synergievoordelen te behalen omdat de kostprijs van het OV lager ligt dan van het doelgroepenvervoer. Door de bezuinigingen op zowel het doelgroepenvervoer als het openbaar vervoer liggen hier de komende jaren forse uitdagingen. Deze leden vragen welke mogelijkheden de regering ziet om zowel in de gebieden die een vervoersregio krijgen, als in de rest van Nederland, synergievoordelen tussen OV en doelgroepenvervoer daadwerkelijk te realiseren, nu voor het openbaar vervoer de hoofdregel wordt dat de provincie hier de zeggenschap over heeft. Zij vragen in dit verband hoe de gewenste betere regionale afstemming zoals verwoord in de brief van de staatssecretaris van VWS van 5 juli 2013 wordt gerealiseerd.

Personele gevolgen

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de personele gevolgen van dit besluit tot opheffing van de WGR-plusregio’s. Heeft het Kabinet een regeling voor ogen om de overdracht van personeel van de Wgr-plusgebieden naar de provincies goed te laten verlopen en te voorkomen dat kennis verdwijnt? Genoemde leden wijzen er in dit verband op dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat in het kader van het VERDI-decentralisatie-akkoord zo’n 60 fte’s (vooral in geld en soms ook in natura) gedecentraliseerd heeft aan de (toen nog) kaderwetgebieden voor de uitvoering van hun regionale verkeer- en vervoertaken. Verder vragen deze leden hoe zal worden omgegaan met frictiekosten.

Huisvestingsverordening

Op dit moment stellen WGR-plusregio’s ook de huisvestingsverordening vast. In andere gebieden ligt deze bevoegdheid bij de gemeenten. Genoemde leden begrijpen het uitgangspunt in het voorliggende wetsvoorstel dat een vorm van intergemeentelijke beleidscoordinatie in woningmarktregio’s waar dat voor een evenwichtige woonruimteverdeling noodzakelijk is, behouden blijft. Zij hebben echter vragen over de rol van de provincie daarbij. De provincie heeft op dit moment op het terrein van wonen geen taken in de Huisvestingswet en de Woningwet. Is het dan logisch om de toewijzingsbevoegdheid aan de provincie te geven in plaats van het eventuele besluit tot verplichte samenwerking bij de minister te leggen? De aanwijzingsbevoegdheid is bovendien een vergaand instrument. Genoemde leden vragen welke waarborgen hiervoor zijn. Op welke wijze dient een provincie de aanwijzing te motiveren?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 


« Terug

Archief > 2013 > september