Bijdrage Irak-debat

woensdag 04 april 2007

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Allereerst feliciteer ik collega Van Gennip. Ik heb grote waardering voor haar inbreng. Dit klinkt misschien gek uit mijn mond, want ik ben relatief nieuw en zij is veel langer aan de gang in het politieke bedrijf.

De omstandigheden waaronder de Nederlandse regering vier jaar geleden met instemming van de fractie van de ChristenUnie politieke steun heeft verleend aan de inval in Irak zijn volstrekt duidelijk en al verschillende keren in de Kamer aan de orde geweest. Niet de aanwezigheid van massavernietigingswapen, maar het feit dat Saddam Hoessein jarenlang weigerde gehoor te geven aan de opeenvolgende resoluties van de VN-Veiligheidsraad en het feit dat hij uiteindelijk de resolutie 1441 naast zich neerlegde, vormden de aanleiding voor militair ingrijpen in Irak. Dat was voor ons aanleiding om daaraan politieke steun te verlenen.

Wat mijn fractie betreft is er dan ook geen enkele aanleiding om de legitimiteit van dit besluit ter discussie te stellen. De aantijgingen die onlangs in het radioprogramma Argos en het tv-programma Reporter werden geuit over de militaire betrokkenheid van Nederland bij de inval in Irak en het bij voorbaat aansturen op het verlenen van steun aan de oorlog worden wat mijn fractie betreft in de brief van maandag 2 april overtuigend ontkracht.

De argumenten voor de besluitvorming zijn eerder besproken in diverse Kamerdebatten. Ik heb de Handelingen er nog eens op nageslagen en ik ben onder de indruk. Het is me nogal een rijtje. Er waren uitgebreide debatten op 26 juni 2003, 28 augustus 2003, 19 februari 2004, 20 april 2004 en zo gaat het door tot 6 oktober 2005. Daarna zijn er nog vele Kamervragen gesteld en zijn er moties ingediend. Er zijn brieven gestuurd over de MIVD-rapporten, om maar niet te spreken over vertrouwelijke overleggen met de CIVD over Irak.

Het zou goed zijn om het verleden nu eindelijk te laten rusten en ons te concentreren op de toekomst. Daarom was mijn fractie ook blij met de actualisering in de brief van 2 april over de situatie in Irak op dit moment. Er zijn nog vele inspanningen nodig om de stabiliteit en de veiligheid in Irak te herstellen. Nederland zet zich daarvoor in door een bijdrage te leveren aan een NAVO-trainingsmissie. Mijn fractie vindt het hoopgevend dat er onlangs in Bagdad een regionale conferentie heeft plaatsgevonden, waaraan naast de permanente leden van de Veiligheidsraad ook de buurlanden Syrië en Iran deelnamen.

Duurzame stabiliteit in Irak kan niet worden bereikt zonder medewerking van omliggende landen. In hoeverre worden er daadwerkelijk vorderingen gemaakt als het gaat om het op gang brengen van het verzoeningsproces dat in het Hamilton-Baker-voorstel wordt gesuggereerd en in hoeverre spelen de voorwaarden voor met name de betrokkenheid van Iran en Syrië daar nog een rol in? In het Hamilton-Baker-initiatief is een aantal voorwaarden neergelegd en ik vraag mij af in hoeverre daar in de aanloop naar een volgende conferentie rekening mee wordt gehouden.

Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de humanitaire situatie in Irak en de situatie van de vluchtelingen. Het is goed dat de Nederlandse regering zich bereid heeft verklaard om meer middelen ter beschikking te stellen. Er is echter meer nodig dan alleen financiële middelen. Syrië en Jordanië zijn volgens hulporganisaties onvoldoende in staat om de grote stromen vluchtelingen op te nemen. Klopt het dat de Syrische en Jordaanse autoriteiten hulporganisaties geen toegang verlenen tot hun grondgebied? Ziet de minister mogelijkheden om met Syrië en Jordanië en wellicht met andere landen in de regio gesprekken aan te knopen om erop aan te dringen de hulporganisaties wel toe te laten? Dan kunnen vluchtelingen de noodzakelijke hulp krijgen.

De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. De heer Voordewind zegt dat met instemming van de fractie van de ChristenUnie toen politieke steun is gegeven. Zou de fractie toen ook met militaire steun hebben ingestemd?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mijn fractievoorzitter heeft daar toentertijd wel over gesproken, maar er geen oordeel over uitgesproken, omdat dat toen niet aan de orde was en er meer informatie nodig zou zijn geweest om die afweging te maken. Wij hebben toen expliciet gesproken over een politieke steun, gezien resolutie 1441 en de gebrekkige uitvoering daarvan.

De heer Pechtold (D66):
Hoe zou de heer Voordewind oordelen als nu of op een later moment alsnog blijkt dat er wel militaire steun vanuit Nederland is geweest, voorafgaand aan of op het moment van de voorbereidingen? Hij heeft gezegd dat dit voor hem nog steeds niet is aangetoond, maar hoe oordeelt hij als dat alsnog mocht blijken?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mij is altijd geleerd, niet in te gaan op als, danvragen. Dat doe ik nu dus ook niet.

De heer Pechtold (D66):
Dat vind ik een dun antwoord, want er zijn allerlei vermoedens van militaire aanwezigheid. Ik heb er een reeks van vragen over gesteld. U gaat er niet op in. U stelt terecht wel vragen over de huidige situatie. Het zou ook aardig zijn om daar iets over te horen. Wij kijken nu evenwel terug om vooruit te kunnen kijken. Als dadelijk uit het antwoord blijkt dat er sprake is geweest van militaire aanwezigheid, hoe duidt u dat dan?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
U spreekt terecht over vermoedens. Ik heb de programma's ook gezien. Die overtuigden mij er niet van dat Nederland wel militair betrokken is geweest bij die oorlog. Ik heb netjes de brief afgewacht die wij op 2 april hebben gekregen. Daarin wordt klip en klaar bevestigd dat er, zoals in voorgaande jaren in debatten is gemeld, geen militaire steun is verleend. Ik zie geen reden om ons standpunt te wijzigen.

De voorzitter:
Een korte laatste interruptie, mijnheer Pechtold.

De heer Pechtold (D66):
Dank, voorzitter. Hoe duidt de heer Voordewind het dat vanuit de Defensieorganisatie waarvoor zijn minister nu verantwoordelijk is, door een belangrijk iemand als oud-opperbevelhebber Couzy de uitspraak is gedaan dat het onbestaanbaar is dat er geen onderzoek komt?

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik sta hier niet om de heer Couzy ter verantwoording te roepen of hem vragen te stellen. Ik heb te maken met een regering met ministers. Goed dat de brief van 2 april er is gekomen. Net als de heer Van Baalen zeg ik dat ik vertrouwen heb in dit kabinet. Ik heb vertrouwen in de ministers. Als de ministers klip en klaar in de brief van 2 april aangeven dat er absoluut geen militaire betrokkenheid is geweest, heb ik geen reden om mijn standpunt te wijzigen. Ook niet naar aanleiding van de andere uitzendingen en de informatie die u vermoedens noemt.

De heer Pechtold (D66):
Dit is geen antwoord op mijn vraag.

De voorzitter:
U hebt al vier keer de gelegenheid gehad om de heer Voordewind te interrumperen.

De heer Pechtold (D66):
Ik vroeg specifiek naar Couzy, een voormalige bevelhebber, iemand die de afgelopen jaren verantwoordelijk was en …

De voorzitter:
Ik heb uw vraag gehoord en de heer Voordewind ook. U hebt volgens mij een antwoord van hem gehad.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Nogmaals, ik heb te maken met een regering, een kabinet en ministers. Die kan ik als parlementariër ter verantwoording roepen. Ik heb de brief van 2 april gehad. Ik ben geïnteresseerd in wat er verder te melden valt in de termijn van de Kamer en in die van het kabinet, maar vooralsnog zie ik geen reden om een ander standpunt in te nemen.

Tweede termijn
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de ministers voor de uitgebreide en overtuigende beantwoording. In aanvulling op de brief van 2 april is nog eens expliciet gesteld dat de bemanning van de onderzeeër geen deel had aan de voorbereidingen van de oorlog in Irak. Explicieter kan het volgens mij niet. De F16's, de special forces, alles wat bij de verschillende programma's aan de orde is geweest, is langsgekomen. Het antwoord heeft mij overtuigd. Ik kan zeggen dat ik het volle vertrouwen heb in de afwegingen die staan in de brief van 2 april.

Ik heb in mijn eerste termijn vooral gekeken naar de toekomst van Irak. Ik heb gesproken over het initiatief van Hamilton en Baker. Ik heb van de minister van Buitenlandse Zaken begrepen dat er snel vorderingen gemaakt zullen worden om tot een verzoening te komen, alsmede tot een rechtvaardige verdeling van olie-inkomsten. Dat geeft ons vertrouwen in de toekomst.
Ik dank de regering voor de toezegging druk uit te oefenen op Jordanië en Syrië om de hulporganisaties vrije toegang tot de Irakese vluchtelingen te verlenen en deze organisaties niet te beperken in hun bewegingsvrijheid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De heer Voordewind en mevrouw Van Gennip spreken over het initiatief van Hamilton en Baker alsof dat aanvaard is. President Bush heeft dit echter verworpen. Daarvan is op dit moment dus weinig goeds te verwachten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat initiatief bevat wel degelijk elementen die wij nu al terugzien in initiatieven die ondernomen worden in het Midden-Oosten. Er werd bijvoorbeeld aanbevolen om Iran en Syrië nauw te betrekken bij de oplossingen in Irak. Er zijn nog meer elementen ter hand genomen.
Ik heb begrepen dat er nog een brief naar de Eerste Kamer gaat over de term volkenrechtelijk mandaat. Ik zou het zeer op prijs stellen als de Tweede Kamer die informatie ook mag ontvangen, zodat ook deze Kamer verder kan spreken over de vraag wat er precies moet worden verstaan onder een volkenrechtelijk mandaat.

Bron: ongecorrigeerd stenogram

« Terug