Inbreng Gert-Jan Segers ivm Wijz. Gemeentewet ivm verruiming bevoegdheid burgemeester cameratoezicht

donderdag 25 april 2013

Inbreng verslag (wetsvoorstel) van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie inzake Wijziging Gemeentewet ivm verruiming bevoegdheid burgemeester tot inzet cameratoezicht

Onderwerp:   Wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht

Kamerstuk:    33 582

Datum:            25 april 2013

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel dat een meer flexibele toepassing van cameratoezicht in de publieke ruimte door gemeenten mogelijk maakt. Genoemde leden hebben hierover enkele vragen.

Doel

Camera’s kunnen worden ingezet ter handhaving van de openbare orde. Daarbij hoeft niet steeds daadwerkelijk sprake te zijn van een verstoring van de openbare orde of van een concrete dreiging daarvan. Volgens de memorie van toelichting valt onder handhaving van de openbare orde ook de algemene, bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Genoemde leden vragen om concrete voorbeelden van deze algemene, bestuurlijke voorkoming. Het is begrijpelijk als het gaat om locaties in binnensteden waar zich regelmatig incidenten hebben voorgedaan en in uitgaansgebieden, maar genoemde leden hebben de indruk dat met de wet een ruimere interpretatie mogelijk is waardoor complete binnensteden aan te wijzen zijn als cameragebied. Deze leden vragen om een toelichting of deze indruk juist is.

Aanwijzingsbesluit

Anders dan de huidige regeling, vereist het wetsvoorstel geen specifiek plaatsingsbesluit waarin de plaatsing van iedere afzonderlijke camera wordt vastgelegd. In de plaats daarvan komt een gebiedsaanwijzing waarin wordt bepaald binnen welk gebied de flexibele camera’s geplaatst en verplaatst mogen worden. Deze gebiedsaanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Genoemde leden vragen wat dit betekent voor de beroepsrechten van burgers. In de huidige structuur kunnen zij immers bezwaar maken tegen de plaatsing van een specifieke vaste camera. Klopt het, zo vragen deze leden, dat burgers of andere belanghebbende in de nieuwe situatie alleen bezwaar kunnen maken tegen een gebiedsaanwijzing, terwijl op dat moment mogelijk nog niet duidelijk is of zij een camera in de directe nabijheid van hun huis of bedrijf krijgen?

De flexibele en snelle inzet van mobiele camera’s impliceert het risico dat een en ander niet zorgvuldig verloopt. Camera’s zouden bijvoorbeeld zonder enige noodzaak op ooghoogte kunnen worden gehangen of zij kunnen zodanig worden opgehangen dat zij niet zijn gericht op de publieke ruimte, maar bijvoorbeeld op de ramen van een woonhuis, zodanig dat er naar binnen kan worden gekeken. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat hier een belangrijke taak weggelegd is voor de politie. Genoemde leden vragen waar burgers in een dergelijk geval terecht kunnen.

Structuur wetsvoorstel

Voor het wetsvoorstel is gekozen om aan te sluiten bij de huidige vormgeving van artikel 151c van de Gemeentewet. Door het schrappen van het woord “vast” komen ook verplaatsbare camera’s onder het bereik van de wet. Genoemde leden vragen waarom er geen duidelijk onderscheid is gemaakt in de wet tussen deze twee vormen van camera-inzet. Indien dit onderscheid wel was gemaakt zou immers voor vaste camera’s de huidige regeling, inclusief plaatsingsbesluit, kunnen blijven gelden waardoor er meer rechtszekerheid voor belanghebbenden is.

Gemeentelijke evaluatie

Van gemeenten wordt verwacht dat de inzet van het cameratoezicht periodiek wordt geëvalueerd. Indien blijkt dat de rechtvaardigingsgrond aan het cameratoezicht is ontvallen, wordt het cameratoezicht verplaatst of stopgezet. Genoemde leden hebben de indruk dat deze evaluatie niet wettelijk verplicht is, zij vragen waarom hiervoor niet gekozen is.

Rijdende en vliegende camera’s

Blijkens de memorie van toelichting wordt met het wetsvoorstel niet alleen de inzet van verplaatsbare camera’s mogelijk maar ook de inzet van mobiele camera’s zoals rijdende of vliegende camera’s (drones). Genoemde leden vinden dat de memorie van toelichting onvoldoende ingaat op de effecten die dit heeft voor de privacy en op de wenselijkheid van de inzet van dergelijke camera’s. Er wordt alleen gesteld dat de inzet van rijdende en vliegende camera’s als een zwaarder middel kan worden aangemerkt dan de inzet van statisch opgestelde camera’s en dat het om die reden voor de hand ligt dat de inzet van rijdende en vliegende camera’s de proportionaliteitstest minder snel doorstaat dan de inzet van – al dan niet nagelvast bevestigde – statisch opgestelde camera’s. Genoemde leden vinden dat een inzet van dergelijke camera’s een nadere afweging vraagt. Zij geven in overweging hiervoor in de wet aparte bepalingen op te nemen over de situaties waarin de inzet van dergelijke camera’s gerechtvaardigd is.

Privacy (paragraaf 5 memorie van toelichting)

Het wetsvoorstel brengt ook een aantal nieuwe risico’s met zich en het kan bestaande risico’s vergroten. Zo kunnen burgers zich gevolgd voelen door de camera’s omdat deze snel en eenvoudig kunnen worden verplaatst binnen het door de burgemeester aangewezen gebied. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken blijft het vereiste van kenbaarheid in de wet gehandhaafd. Genoemde leden vragen of de genoemde nieuwe risico’s niet aanleiding zijn om de vereisten van kenbaarheid (lid 6 nieuw) aan te scherpen.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

 


« Terug