Bijdrage Gert-Jan Segers aan Voorstel wet Leden Bergkamp, Van Ark, Yücel e.a. ivm annuleren enkele-feitconstructie Algemene wet gelijke behandeling

woensdag 09 april 2014

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Gert-Jan Segers als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie aan een plenair debat met minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties   

Onderwerp:   Voorstel van wet van de leden Bergkamp, Van Ark, Yücel, Jasper van Dijk en Klaver tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in de Algemene wet gelijke behandeling

Kamerstuk:    32 476

Datum:            9 april 2014

De heer Segers (ChristenUnie):
Voorzitter. Gelukkig is het land met een functionerende grondwet die burgers vrijheid geeft en beschermt. Gelukkig is het land met een rechtsstaat waarin minderheden zich beschermd weten en waarin iedereen voor de wet gelijk is, ongeacht ras, geslacht, seksuele gerichtheid, burgerlijke staat of levensbeschouwing. Wie onze Grondwet leest, proeft het verlangen om mensen en hun gemeenschappen recht te doen. De burger staat voorop en ook minderheden worden beschermd tegen de Staat en tegen de meerderheid. Uiteindelijk behoren we allemaal tot een minderheid, al is dat maar de kleinst denkbare minderheid van het individu. Cruciaal daarbij is de erkenning dat de opvattingen van al die verschillende mensen van elkaar kunnen verschillen en dat die grondrechten soms op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Dan komt het er steeds weer op aan dat wij elkaar vrijheid gunnen, ook als we het fundamenteel met elkaar oneens zijn, en dat we bij een conflict onze onderlinge verschillen niet met geweld maar via de rechter beslechten. Het debat van vandaag heeft ten diepste die lading. Hoe doen wij recht aan elkaar als er verschil van opvatting is, als grondrechten botsen? Hoe bewaken wij de balans, de nevenschikking van grondrechten?

Initiatiefwetgeving wordt in deze Kamer altijd met complimenten begroet. Ik doe dat nu ook. Het is een bijzonder en arbeidsintensief instrument van de Kamer dat wij koesteren. Los van de inhoudelijke beoordeling wil ik mijn collega's vandaag ook dit compliment maken. Dank voor al het werk dat hierin is gaan zitten.

Tegelijk is het dan de vraag of al dit werk noodzakelijk was. Waarom ligt dit wetsvoorstel er? De eerste reden voor deze wet is Europa. Ik heb daarover al in een interruptiedebatje met de heer Van Weyenberg gesproken. De Europese Commissie is enkele tijd geleden een inbreukprocedure tegen Nederland begonnen over de enkelefeitconstructie. Nederland zou in gebreke zijn gebleven bij de implementatie van een Europese richtlijn. Inmiddels is deze inbreukprocedure geseponeerd. Weten de indieners waarom dit is gebeurd? Kan de minister ons daar misschien meer over vertellen? Is de Europese Commissie er wellicht van overtuigd geraakt dat de huidige wetgeving een legitieme vertaling is van de bepalingen in de richtlijn? Beschikken de indieners over de brief van de Commissie met de motivatie voor het sepot? Zo niet, heeft de minister de brief en wil hij die aan de Kamer sturen?

Wij kunnen in ieder geval vaststellen dat de eerste reden voor het initiatief is vervallen. Toch lees ik ook in de laatste nota naar aanleiding van het verslag dat de indieners van mening zijn dat Europa aanpassingen eist, terwijl dit inmiddels niet meer het geval is. Waarom denken zij dat?

De tweede reden is dat de indieners van mening zijn dat de enkelefeitconstructie tot veel rechtsonzekerheid leidt met name voor homoseksuele docenten in het bijzonder onderwijs. Dit wetsvoorstel moet die rechtsonzekerheid wegnemen. Ik proef bij de indieners onvrede over de omgang met homoseksuele docenten in het bijzonder onderwijs. Dan is opnieuw de vraag of dit terecht is. Is deze tweede reden dan wel valide?

Naar mijn mening overschatten de indieners de rechtsonzekerheid en onderschatten zij de huidige rechtsbescherming. Ongeacht de grondslag van welke werkgever dan ook, je mag als werknemer homo zijn, je mag een seksuele relatie hebben en samenleven met je homoseksuele partner. Dat garandeert de Algemene wet gelijke behandeling. Hiermee zijn de persoonlijke rechten op het hebben en beleven van de seksuele identiteit van werknemers gewaarborgd. Daar is niets onzeker aan. De enige ruimte die de enkelefeitconstructie openlaat, is op welke wijze de werknemer omgaat met de spanning tussen de eigen leefwijze en de grondslag van de werkgever en op welke wijze de werkgever omgaat met diezelfde spanning. Als dit tot een conflict leidt, en heel soms leidt dit tot een conflict, dan oordeelt de rechter van geval tot geval. De rechter komt dan met een op maat gesneden oordeel. Waar zit hier rechtsonzekerheid?

De heer Van Nispen (SP):
De heer Segers is van mening dat er geen sprake is van rechtsonzekerheid. Ik daag hem uit om toe te lichten hoe de enkelefeitconstructie twintig jaar geleden precies werd bedoeld en hoe die nu werkt.

De heer Segers (ChristenUnie):
Dat is een brede vraag. Ik heb de enkelefeitconstructie niet bedacht. Mijn fractie en haar voorgangers waren daarvan ook geen warme voorstanders. Het was een heftig debat. Wij hebben echter wel deel uitgemaakt van het kabinet dat de aanvraag naar de Raad van State heeft gestuurd. Destijds is gezegd: wij willen best los komen van die enkelefeitconstructie maar met behoud van de balans tussen de verschillende grondrechten. Dat was ongeveer in lijn met wat de heer Elias zojuist heeft gezegd. Die route zoeken wij. Wij zitten niet aan een woordje vast of aan een artikel, maar wij willen wel vasthouden aan die balans. In spaarzame gevallen is sprake geweest van onduidelijkheid, in enkele gevallen is een eerste stap in de richting van de rechter gezet, maar het is nooit tot een finaal oordeel van de rechter gekomen. Met andere woorden, men is er zelf uitgekomen. Ik zie die rechtsonzekerheid oprecht niet.

De heer Van Nispen (SP):
Ik meende de heer Segers zo te begrijpen dat hij aanhanger is van de enkelefeitconstructie. Dat is dus niet het geval. Hij hecht daar niet aan en hij ziet het anders. Ik zie die rechtsonzekerheid wel, omdat wij nu niet weten wat de bijkomende omstandigheden zijn die ertoe leiden dat iemand niet vanwege het enkele feit van de seksuele gerichtheid mag worden ontslagen, maar dat er bijkomende omstandigheden moeten zijn. We weten al twintig jaar niet wat die bijkomende omstandigheden zijn. Het lijkt mij dan ook een goed idee om, zoals de indieners voorstellen, de enkelefeitconstructie te annuleren.

De heer Segers (ChristenUnie):
De heer Van Nispen gaat er onterecht van uit dat er ooit een situatie zal zijn waarin de ruimte tussen de leefwijze van de werknemer en bijvoorbeeld de grondslag van een school volstrekt helder is ingevuld en dat er nooit een twijfelgeval of onduidelijkheid zal zijn. Die situatie zal er niet zijn. Er zijn verschillende grondrechten en er zijn verschillende vrijheden die soms schuren of botsen. Het is dan aan de rechter om daarover een oordeel te vellen. Die praktijk werkt nu goed. Daarom vraag ik waar die rechtsonzekerheid dan is. Het werkt goed. Ik zit niet vast aan de woorden "enkele feit". Het is prima om daarvan los te komen, maar wij moeten niet loskomen van die balans. De grijze ruimte, die er is, moet je niet tot op de vierkante millimeter willen inkleuren, want dat doet geen recht aan zowel de werknemer als de werkgever of aan het goede overleg waarin problemen moeten worden en worden opgelost.

De heer Elias (VVD):
Ik begrijp dat wij hierover verschillend denken. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de posities die wederzijds worden ingenomen; wat dat betreft is er niks aan de hand. Wij denken er verschillend over en dat zal, hoop ik, nog heel lang zo blijven. Dat zal voor de heer Segers, gelet op zijn principes, ook gelden.

Ik snap echter oprecht niet hoe hij kan zeggen dat de rechtsongelijkheid of rechtzekerheid niet in gevaar is zolang er nog scholen zijn die met de bestaande wetgeving in de hand proberen om iemand via de rare constructie van het enkele feit en onheldere bijkomende omstandigheden te ontslaan. Het gebeurde nog in 2011. Als dat gebeurt, is de wet niet scherp en niet helder genoeg. Reageert u daar eens op, mijnheer Segers.

De heer Segers (ChristenUnie):
Dat wil ik graag doen. Daarbij zal ik twee dingen noemen. Allereerst merk ik op dat die gevallen er zullen blijven. Ik moet de heer Elias ervoor waarschuwen dat deze wet die problemen niet definitief zal oplossen. Er zullen nog steeds zaken naar de rechter worden gebracht. Er zullen nog steeds sporadische gevallen zijn waarin een conflict ontstaat waarvoor geen andere oplossing is dan het voor te leggen aan de rechter omdat partijen er niet uit komen. Dat is nu al zo en dat zal in de toekomst ook zo zijn. Dat is het eerste.

De heer Elias (VVD):
Maar in mindere mate.

De voorzitter:
Nee, nee, de heer Segers is nog aan het woord.

De heer Segers (ChristenUnie):
Dank, mevrouw de voorzitter.

Dan het tweede punt. Ik verzet mij echt tegen de suggestie of beeldvorming dat er nu sprake is van massale discriminatie in het bijzonder onderwijs. Dat doet geen recht aan het bijzonder onderwijs. De realiteit is dat het hier en daar schuurt. Heel af en toe is er een lastige situatie of een lastige casus waarin de werkgever en werknemer er niet in goed overleg uit komen. Ik constateer dat nog nooit is voorgekomen dat een rechter hierbij een finaal oordeel heeft moeten vellen. Dat is veelzeggend.

De heer Elias (VVD):
Bij het tweede punt maak ik bezwaar tegen de weergave dat ik zou hebben gezegd dat dit massaal gebeurt. Dat heb ik niet gezegd; dat moet de heer Segers er dus ook niet van maken.

In hetgeen de heer Segers bij het eerste punt zegt, tref ik de erkenning aan van het gegeven dat dit initiatiefwetsontwerp in ieder geval de grijze ruimte verkleint. Dat is voor mij reden om ervoor te zijn.

De heer Segers (ChristenUnie):
Ik meende te begrijpen dat die rechtsonzekerheid er nog steeds was en dat er scholen zijn die zomaar een homoseksuele leraar ontslaan. Die praktijk is er niet. Het gebeurt nooit zomaar. Als het tot een conflict leidt, wat een enkele keer is voorkomen, hoeft het niet helemaal tot het finale oordeel van de rechter te worden gebracht. Dat die ruimte wordt verkleind, juicht de heer Elias toe, maar dat betekent ook een verkleining van de vrijheid van werkgever en werknemer om er in goed overleg uit te komen. Nogmaals, die grijze ruimte tussen werkgever en werknemer, tussen leefwijze en grondslag, zal nooit helemaal kunnen worden ingekleurd. Dat moeten we ook niet willen, want daarmee ontneem je de verantwoordelijkheid en de vrijheid aan het goede overleg, waarin die geschillen doorgaans worden beslist en waarin dat ook beter kan dan voor het hekje van de rechter.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik denk dat mijn fractie de problematiek misschien urgenter vindt dan de heer Segers, bijvoorbeeld voor mensen die niet uit de kast durven komen of dingen stil moeten houden uit angst voor de relatie met hun werkgever. Toch probeer ik even mee te denken in de lijn van de heer Segers, in de wetenschap dat wij hier deels verschillend in zitten, maar ik ben nu even op zoek. De heer Segers zegt dat het nooit absoluut zal worden. Ik ben dat met hem eens; de rechter zal zich vaak moeten uiten. Maar in lijn met zijn eigen gedachten zou toch ook de heer Segers het moeten verwelkomen dat nu veel explicieter wordt gemaakt hoe de afweging zou moeten uitpakken, namelijk veel meer aansluitend bij de geldende Algemene wet gelijke behandeling? Het is toch winst dat aan zo'n vaag beginsel als "bijkomende omstandigheden" meer scherpte en definitie worden gegeven, die bovendien volop recht doen aan het bijzondere karakter van het bijzonder onderwijs? De heer Segers zou dit toch ook een goede stap kunnen vinden die meer duidelijkheid geeft, in de wetenschap dat de rechter uiteindelijk altijd een oordeel zal kunnen vellen?

De heer Segers (ChristenUnie):
Allereerst iets over het aanloopje van de heer Van Weyenberg, waarin werd gesuggereerd dat ik de problematiek niet ernstig zou nemen. Ik vind die schets onterecht en ik maak daar echt bezwaar tegen. Kijk wat er bijvoorbeeld gebeurt in het reformatorisch onderwijs, de — laten we zeggen — meest orthodoxe versie van het bijzonder onderwijs. Scholen streven er expliciet naar om een homovriendelijke school te worden, waarin dit bespreekbaar wordt gemaakt, waarin mensen inderdaad worden aangemoedigd om uit de kast te komen als zij homo zijn. Dan vind ik het echt niet terecht dat in media-uitingen een beeld naar voren komt dat er in het bijzonder onderwijs discriminatie plaatsvindt, dat mensen daar onrecht wordt aangedaan en dat dat met dit wetsvoorstel zou worden opgelost. Ik maak bezwaar tegen dat beeld. De ethiek van de heer Van Weyenberg is niet altijd dezelfde als die van een reformatorische school. Laten we alsjeblieft blijven leven met verschillen! Ik wil heel graag onderstrepen dat het bijzonder onderwijs oprecht zijn best doet om een homovriendelijk klimaat te creëren. Tot zover die bijzin.

Er komt geen einde aan de onzekerheid, omdat die open ruimte blijft bestaan. Als er nu verder wordt gespecificeerd, zou mijn vraag zijn: waarom dit niet gedaan volgens de suggestie van de Raad van State? Dat was namelijk veel pacificerender geweest. De Raad van State reikt iets aan. Hij denkt dat zijn formulering werkbaar is, met behoud van het gevonden evenwicht tussen de grondrechten. Dat was een veel betere weg geweest.

De heer Van Weyenberg (D66):
Even kort iets over mijn aanloopje. Dat ging over wat de heer Segers zei, namelijk dat dit volgens hem in de praktijk nooit tot een gerechtelijke uitspraak heeft geleid, dus dat we de dingen niet groter moeten maken dan ze zijn. Mijn stelling was juist dat er soms ook dingen niet worden geuit, bijvoorbeeld doordat mensen niet uit de kast durven komen. Dat geeft aan dat de problematiek waarover we het nu hebben, groter kan zijn dan je zou denken op basis van het aantal rechtszaken. Ik heb nooit willen miskennen — en dat zal ik nu ook niet doen; dat maak ik graag expliciet — dat er al heel veel in beweging is. Dat vind ik juist een aanmoediging om door te gaan met dit wetsvoorstel, omdat het iets laat zien over de door sommigen geschetste absoluutheid, de relatie tussen sommige grondslagen en onze omgang met de problematiek die we vandaag bespreken. De heer Bisschop heeft daar al een aantal dingen over gezegd. Ik kom tot een andere weging. Tot zover het aanloopje.

Mijn vraag blijft staan. Erkennend dat wij hier verschillend in zitten, moet de heer Segers het toch, net als ik, onwenselijk vinden dat vanwege de bijkomende omstandigheden een bepaalde actie voor gehuwde heteroseksuele leraren geen arbeidsrechtelijke gevolgen hoeft te hebben, terwijl diezelfde actie voor een openlijk homoseksuele leraar wél ontslag tot gevolg kan hebben? Dat is toch een ongelijkheid die ook de heer Segers als arbitrair zou kunnen duiden? Nogmaals, dit staat los van de erkenning dat wij hij hier verschillend in zitten; het gaat mij nu over de zuiverheid van de wet.

De heer Segers (ChristenUnie):
De heer Van Weyenberg moet nog eens heel goed kijken naar wat er wordt voorgesteld: goede trouw en loyaliteit ten aanzien van de grondslag. Ik hoorde net het interruptiedebatje tussen de SP-collega en collega Voortman. De ene snapte niet helemaal hoe het zou gaan werken. Het voorbeeld kwam van een collega-partij, zeg de Partij voor de Dieren, die heel graag namens een andere partij in een vertegenwoordigende functie wilde. Dan merk je dat een levensgedrag of een levensstijl heel problematisch is voor de doelen die een partij heeft gesteld. Dus er kan een relatie zijn tussen je houding of gedrag ten opzichte van de grondslag en het feit dat je onderscheid maakt. Als het om een volstrekt andere club gaat en er sprake is van een geheel andere context, mag je op dat punt inderdaad geen onderscheid maken, maar in de context van bijvoorbeeld een politieke partij mag je dat wel. Het is dus veel gelaagder en veel meer door de context bepaald, dan dat je nu zegt: het enkele feit mag nooit verschil maken.

De voorzitter:
Mijnheer Van Weyenberg, we doen interrupties in tweevoud. Misschien kunt u aan het einde van het betoog van de heer Segers nog even terugkomen.

De heer Van Weyenberg (D66):
Als u mij nu tien seconden geeft, dan beloof ik u dat ik hier verder mijn mond houd.

De voorzitter:
Dat weet ik, maar ik moet toch één lijn trekken.

De heer Segers (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. Laat het volstrekt helder zijn dat elke werkgever, ook die in het bijzonder onderwijs, een goede werkgever behoort te zijn. Een goede werkgever verschuilt zich niet achter zijn recht of grondrecht zoals de vrijheid van onderwijs of de vrijheid van godsdienst, maar een goede werkgever zal met inachtneming van de gehele Grondwet altijd recht willen doen aan zijn medewerkers. Als ik dan bijvoorbeeld kijk naar het bijzonder onderwijs, dan concludeer ik dat het daar bijna altijd goed gaat en dat als het niet goed gaat, we gezegend zijn met de rechter die beslissingen toetst.

Als we dat zien, staan de inspanningen voor dit initiatiefwetsvoorstel en de lengte van het debat hierover in geen verhouding tot de omvang van het probleem. Waar heeft de huidige Algemene wet gelijke behandeling en de huidige balans tussen de verschillende grondrechten slachtoffers gemaakt die dit initiatief rechtvaardigen? Als ik deze vraag stel, heb ik die eigenlijk direct ook beantwoord. En nu de indieners nog. Want nu Europa geseponeerd heeft en de praktijk geen blijvende problemen laat zien, zou ik graag een reflectie van de indieners krijgen op het feit dat ze toch met dit initiatiefwetsvoorstel zijn gekomen. Wat de ChristenUnie-fractie betreft zijn er dus geen dwingende redenen voor. Ik zou de indieners ook willen vragen waarom ze in hun toelichting met betrekking tot, wat dan wordt genoemd, misstanden in het bijzonder onderwijs, dit zo zwaar aanzetten zoals ze dat doen. Als er bijvoorbeeld in het bijzonder onderwijs inderdaad sprake zou zijn van een onveilige situatie die leraren in de kast houdt, als er inderdaad misstanden zijn, waar is dan het overzicht van zaken op basis waarvan de rechter tot een inhoudelijke beoordeling van dat spanningsveld kwam? Waarom wordt het bijzonder onderwijs geframed op hypothetische gevallen? Ik vind dat het bijzonder onderwijs daarmee geen recht wordt gedaan.

Hoog tijd voor een waarderend woord. Een waarderend woord voor de indieners, want het is goed dat ze uiteindelijk in hun voorstel evenwichtiger zijn geworden in vergelijking met de eerste versie van het voorstel. Het uiteindelijke tekstvoorstel komt daarmee nog redelijk in de buurt van het voorstel van de Raad van State. Maar waarom is er uiteindelijk dan toch niet voor gekozen? Waarom schiet die formulering naar de mening van de indieners tekort? Als er de indieners veel aan gelegen is om tot een wettekst te komen die nauwer op de Europese richtlijn aansluit, waarom is deze laatste versie dan niet alsnog aan de Raad van State voorgelegd met de vraag of deze tekst inderdaad conform de richtlijn is? Waarom hebben de indieners dat niet gedaan? Ik heb toch wel goed begrepen dat de indieners echt willen proberen om die richtlijn zo zuiver mogelijk over te nemen? Of is dat niet het geval? Hoe dan ook, ik heb een amendement in voorbereiding dat de formulering van de Raad van State als uitgangspunt neemt. Ik overweeg dat in te dienen als alternatief naast het voorstel van de indieners.

Bij de nota van wijziging hebben de indieners na onze kritische vragen en die van enkele andere fracties alsnog "goede trouw" en "loyaliteit" ingevoegd, maar de indieners hebben dit element ingevoegd op een manier waarop het naar mijn oordeel geen toegevoegde waarde heeft, namelijk als een kwalitatieve begrenzing van hetgeen de werkgever van werknemers mag eisen. Naar de mening van de ChristenUnie-fractie duiden de indieners de Europese richtlijn op een verkeerde manier. Het komt nu op een zorgvuldige exegese van de richtlijn aan. In de tweede alinea van artikel 4, lid 2, staat het woordje derhalve. Dat woordje derhalve van de richtlijn duidt op een gelijkschakeling van dat wat er voorafging en dat wat er na komt: vooraf niet discrimineren en daarna de vrijheid van organisaties. Dat is een nevenschikking en dus geen onderschikking, zoals de indieners menen. Die nevenschikking zou volgens de indieners tegenstrijdig en daarom niet denkbaar zijn. Hier zit naar het oordeel van de ChristenUnie-fractie de crux van de denkfout van de indieners. Ze gaan er namelijk van uit dat fundamentele waarden niet met elkaar in een onoplosbare spanningsrelatie zouden kunnen bestaan. De meest redelijke en juiste oplossing is wat de ChristenUnie-fractie betreft dan ook niet het wegnemen van het spanningsveld door een van beide waarden absolute voorrang te verlenen, maar de concrete afweging aan de rechter laten zodat per spanningssituatie de meest billijke en proportionele oplossing kan worden gezocht. Dat is precies wat de richtlijn uitdrukt met de nevenschikking via het woordje "derhalve". Dat is ook de manier waarop wij in Nederland in andere situaties met spanningen en botsingen van grondrechten omgaan.

De indieners koppelen het element creatief aan hun eigen ideaal dat instellingen op religieuze grondslag slechts het respecteren van de grondslag in plaats van het onderschrijven van de grondslag zouden mogen eisen. Een dergelijke uitleg van artikel 4, lid 2 van de richtlijn is hoogst onwaarschijnlijk en is niet te onderbouwen met jurisprudentie. Zoals de indieners het nu voorstellen, kan er een conflict ontstaan met het constitutionele principe dat de rechter niet treedt in een theologische interpretatie van grondslagen in het belang van de neutraliteit van de Staat. In concreto zal de vraag immers zijn welke aspecten van een religieuze grondslag wezenlijk zijn en over welke je van mening zou mogen verschillen. Graag krijg ik hierop een reactie van de indieners.

Ook op een ander onderdeel hebben de indieners onvoldoende geluisterd naar de Raad van State. Ik doel op de balans tussen het individuele recht op godsdienstvrijheid en het collectieve recht daarop. Op verschillende momenten heeft de Raad van State immers aangegeven dat daar een evenwicht tussen moet zijn. Met dit wetsvoorstel komen de indieners echter uit de kast als gelovigen in het individualisme. Zij splitsen de vrijheid van godsdienst op in een collectief aspect en een individueel aspect en geven daarbij het individuele aspect voorrang. Dit is echter juridisch geen gangbare argumentatielijn. Waarom beschouwen de indieners een collectieve religiebeleving niet evenzeer als een uiting van individuele keuzevrijheid? Het gaat om de individuele vrijheid om een gemeenschap te vormen. In dat geval gaat de voorrang voor het individu niet op. Als individuele wensen voorrang krijgen binnen alle collectieven, verliezen collectieven hun samenhang en vallen zij uiteen. Dan is er uiteindelijk geen keuzemogelijkheid meer voor een dergelijk collectief. Zo bezien werkt deze rigide autonomie van het individu paradoxaal genoeg averechts voor zijn keuzevrijheid. Of betekent individuele autonomie dat je niet vrijwillig voor een orthodox religieus collectief mag kiezen?

De indieners zeggen op te komen voor kwetsbaren binnen religieuze gemeenschappen. Dat doe je mijns inziens door je ervan te verzekeren dat er een right of exit is, een achterdeur waardoor mensen vrijwillig de gemeenschap kunnen verlaten. Dat moet de overheid inderdaad garanderen. Dat doe je echter niet door een right of entry te eisen. Dat doet immers afbreuk aan de vrijwilligheid waarmee mensen zich in een gemeenschap aan elkaar verbinden. Toch sturen de indieners aan op een inperking van die vrijheid.

Ik kom op de vrijheid van politieke partijen. Ik heb mij verbaasd over een opmerking van de indieners in de nota naar aanleiding van het verslag. Zij schrijven daar dat er bij politieke partijen geen sprake kan zijn van een verschuiving van de grondrechtenbalans, omdat de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van godsdienst niet in het geding zouden zijn. Ik mag hopen dat de indieners bekend zijn met het fenomeen "confessionele partij" en überhaupt met het fenomeen "vrijheid van vereniging". Ook die vrijheden zijn wel degelijk in het geding bij de ruimte voor politieke partijen. Graag krijg ik ook op dit punt een reactie.

De initiatiefnemers snijden terzijde aan dat het wetsvoorstel ook de niet te onderschatten problematiek van heteroseksuele ongehuwden in het bijzonder onderwijs regelt. Wat de indieners hierover zeggen, gaat constitutioneel gezien misschien nog wel verder dan de problematiek van de homoseksuele docent, want de huwelijkse staat is geen beschermde grond in de richtlijn en heeft als potentiële discriminatiegrond internationaal rechtelijk een duidelijk zwakkere status dan seksuele gerichtheid. Het ligt daarom naar het oordeel van de fractie van de ChristenUnie in de rede dat inperking van de vrijheid van onderwijs, godsdienst en vereniging ten koste van het beschermen van het zelf kiezen van je huwelijkse staat een veel zwaardere rechtvaardiging vraagt dan die ten aanzien van homoseksuele gerichtheid. Je huwelijkse staat is immers vrijwillig, terwijl je seksuele gerichtheid duidelijk statischer en minder vrijwillig van aard is. Ik vraag de indieners dan ook om die rechtvaardiging alsnog te geven, want ik zie die niet. Mogen religieuze organisaties waarvoor trouw en de belofte van trouw van groot belang zijn, bijvoorbeeld van hun werknemers vragen om in het algemeen trouw te zijn in hun seksuele relatie? Blijft die vrijheid overeind?

Ik rond af. Er zal altijd een zekere spanning bestaan tussen individu en gemeenschap, tussen werkgever en werknemer, tussen mensen die bij een gemeenschap horen en mensen die erbij willen horen. Ook de positie van homoseksuelen binnen religieuze gemeenschappen is soms een spannende. Dat vraagt wederzijds begrip en daarvoor is een open spanningsveld, een open dialoog, heilzaam en nodig. Die openheid is niet gediend met een carte blanche voor een homoseksuele werknemer, voor degene die zich bij een gemeenschap wil voegen. Dat zou wel eens averechts kunnen werken voor zijn acceptatie binnen die gemeenschap.

Wij vinden elkaar in de afwijzing van discriminatie. Ik hoop dat we elkaar, ook meer dan tot nu toe gelukt is, kunnen vinden in het overeind houden van een vrijheid voor gemeenschappen, in een balans tussen grondrechten waarin de wetgever niet tot in detail bepaalt welk grondrecht te allen tijde voorrang heeft. Ik hoop dat we elkaar kunnen vinden in het vertrouwen dat de rechter per geval omstandigheden weegt, in het licht van de verschillende grondrechten. Ik hoop van harte dat we elkaar kunnen blijven vinden rond onze Grondwet, die vrijheid voor allen garandeert.

De heer Van Weyenberg (D66):
Ik constateer dat de heer Segers een vraag van mij consequent niet beantwoordt. Ik heb gesproken over de bijkomende omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat ik voor een bijkomende omstandigheid niet word ontslagen, terwijl dat voor een homoseksuele collega wel het geval kan zijn. Even los van de wijze waarop je de wet idealiter inricht, maakt dat onderscheid wat mij betreft in ieder geval het enkele feit in zijn huidige vorm tot een onwenselijk artikel. Begrijp ik de heer Segers goed dat hij het met die analyse eens is, maar dat hij alleen een andere conclusie trekt? Hij is het ermee eens dat de wijze waarop het nu is geregeld, niet optimaal is. Hij poogt de vorm van de initiatiefwet te veranderen, maar hij steunt de aanpassing van het enkele feit uiteindelijk wel. Heb ik dat goed begrepen?

De heer Segers (ChristenUnie):
Dat laatste is juist, in die zin dat ik de noodzaak van dit initiatief zeer relativeer. Ik ben daar helder over geweest. Ik zie de rechtsonzekerheid niet, om nog maar te zwijgen over Europa. Ik wil dus wel mee in het zoeken naar een alternatief voor het woord "enkele feit". Dat is immers de graat in de keel. Daar hebben we het al heel lang over en daar hebben we ook al heel vaak over gesproken. De Raad van State heeft echter een tekstsuggestie gedaan die veel pacificerender is.

Dan is er het punt van het bijkomend feit. Ik heb gesproken over de huwelijkse staat. Als op een school de waarde van het huwelijk onderstreept wordt en als wordt geleerd dat je daar trouw aan moet zijn, dan kan het inderdaad relevant zijn als iemand uiteindelijk op een scheiding aanstuurt omdat hij verliefd is geworden op een ander. Dat kan in die context een bijkomend feit zijn. De vraag of die persoon dan nog de drager van de identiteit van de school is en of hij nog wel een voorbeeldfunctie kan vervullen, kan dan heel relevant zijn.

De heer Van Weyenberg (D66):
Maar de echte graat in de keel is natuurlijk ook dat eenzelfde actie door een bepaald persoon een totaal andere consequentie kan hebben dan de identieke actie door iemand anders, puur omdat het dan opeens wordt beschouwd als een bijkomend feit. Ik zou heel blij zijn als die onzekerheid door de aanneming van dit wetsvoorstel verdwijnt. Ik kreeg gisteren een brief van de christelijke koepel van LHTB's waarin stond: als deze wet wordt aangepast, dan rest ons nog het gesprek. Wij zullen het wellicht niet helemaal eens worden over de inhoud, maar ik wil die oproep wel van harte onderschrijven.

De heer Segers (ChristenUnie):
Die oproep tot gesprek vormde juist een belangrijk deel van mijn bijdrage. Die werkelijke ontmoeting en die dialoog zullen bijdragen aan acceptatie. Die bijdrage wordt niet geleverd met de dreiging van een wettekst als stok achter de deur. Dat lijkt mij niet het juiste middel om tot dat gesprek te komen. Ik ben het van harte eens met de oproep tot een open dialoog.

De heer Elias (VVD):
Ik heb nog een vraag, ook vanuit de dagelijkse praktijk. Allerlei heel streng-christelijke scholen zijn gehouden tot het uitvoeren van de door ons hier bepaalde kerndoelen. Zij doen dat ook. Zij moeten ook voorlichting over homoseksuele diversiteit geven. Ik maak echter uit de woorden van de heren Segers en Bisschop op dat dit eigenlijk een onmogelijke zaak is. Ik weet wel dat veel van die scholen er niet blij mee zijn, maar ze werken daar con amore aan mee, omdat de wetgever dat nu eenmaal heeft besloten. De spanning dat dit niet zou kunnen, zit heel erg in de woorden van de heer Segers ingebakken. Of luister ik niet goed?

De heer Segers (ChristenUnie):
Allereerst weet ik niet wat streng christelijk is, maar dat terzijde.

De heer Elias (VVD):
Bevindelijk.

De heer Segers (ChristenUnie):
Bevindelijk. Nu worden we helemaal specifiek! Dat is mijn achtergrond. Of orthodox, dat is ook nog een versie.

Als het gaat om ruimte of aandacht geven aan seksuele diversiteit heb ik gezegd dat bijvoorbeeld reformatorische scholen er expliciet naar streven om homovriendelijke scholen te zijn, als plek waar je inderdaad voor je geaardheid kunt uitkomen, wat die ook is.

Dus er wordt al heel veel aandacht gegeven aan die diversiteit. Alleen, dat is iets anders dan bijvoorbeeld de waardering voor het homohuwelijk, of hoe je liefde en seksualiteit combineert en wat daarvoor ethische richtlijnen zijn. Daar zijn inderdaad in deze samenleving heel veel verschillende opvattingen over. Dat verschil van die opvattingen vind je inderdaad ook terug in de diversiteit in het onderwijs zelf.

De heer Elias (VVD):
Dan ben ik gerustgesteld, want ik leek even te horen dat u zei dat je niet aan de ene kant op school bijvoorbeeld objectief die homoseksuele diversiteit kunt uitleggen naast een homoseksuele levenspraktijk, zoals de heer Bisschop dat geloof ik noemde. We hebben daar iets modernere woorden voor. Maar dat is dus niet zo. Dat kan dus allemaal wel.

De voorzitter:
Ten slotte de heer Segers.

De heer Segers (ChristenUnie):
Het laatste kan een conflictsituatie zijn. Dat zou inderdaad heel lastig kunnen zijn voor sommige scholen. In al die jaren dat wij hierover praten, inmiddels al decennia, heeft dit als ik het goed heb in drie gevallen tot een conflict geleid waarin men stappen naar de rechter heeft gezet. Gelukkig heeft het nooit hoeven komen tot het finale oordeel van de rechter. Maar dat kan nog steeds een spanningsveld zijn. Dat lossen wij ook niet op met deze wet.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug