Bijdrage Joël Voordewind aan Algemeen Overleg Arabische regio.

dinsdag 28 juni 2011

Bijdrage in een algemeen overleg van ChristenUnie Tweede Kamerlid Joël Voordewind als lid van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken.

Onderwerp:   Arabische regio

Kamerstuk:   32 623 en 32 735

Datum:            28 juni 2011

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Nu er in deze regio zo veel aan de hand is, is er eindelijk een apart algemeen overleg om dit te bespreken. Het AIV-advies ligt er; de motie-Pechtold/Timmermans is aangenomen en zelf heb ik een motie ingediend over de Matra-gelden. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd om de Matra-gelden te herschikken richting Noord-Afrika en de Arabische regio. Ik dank hem daarvoor. Wij steunen de lijn van de minister. Hij zegt dat wij absoluut geen blanco cheques moeten uitschrijven, maar heel duidelijk aan conditionaliteit moeten doen.

Wij hebben het over een aantal landen waarin er bewegingen zijn en waar de bevolking protesten heeft laten horen. Wij erkennen dat wij ons hebben laten misleiden door een pseudostabiliteit in het verleden. Er zijn echter ook andere landen die de minister niet in zijn brief noemt, zoals Saudi-Arabië en Koeweit. De mensen staan daar weliswaar niet te demonstreren, maar de regimes zijn niet minder onderdrukkend dan in de landen waarin nu wel geprotesteerd wordt. Ik vraag de minister expliciet hoe hij regimes zoals dat in Saudi-Arabië bekijkt, vooral omdat wij weten dat daar de rechten van vrouwen nog steeds ernstig worden onderdrukt, dat daar de sharia-wetgeving geldt en dat daar de religieuze minderheden nog steeds tweederangs burgers zijn en hun positie dus belabberd is.

Wachten wij tot de burgers daar in beweging komen of heroriënteren wij ons beleid en houden wij het opnieuw tegen het licht?

Ik betrek dit ook op onze handelsrelaties. Wij kunnen hier vrijelijk spreken over dat soort landen omdat wij qua ontwikkelingssamenwerking, andere belangen en steun daar beperkte invloed en beperkte bindingen hebben. Qua economische samenwerking lopen er echter degelijk goede lijnen naar Saudi-Arabië, terwijl dat land de doodstraf kent op afvalligheid, blasfemie, homoseksualiteit, overspel et cetera. Wij hebben deze discussie eerder al gevoerd in verband met Iran. Toentertijd hebben de Kamer en het kabinet gezegd dat het voorbarig is en niet voor de hand liggend dat wij ons buitenlandinstrumentarium inzetten om op dit moment de handel te bevorderen met Iran. Ik zou Iran niet een-twee-drie willen vergelijken met Saudi-Arabië, maar de minister zet wel degelijk in op een versterking van de economische samenwerking met de landen in de Arabische regio, inclusief landen zoals Saudi-Arabië. Kan de minister hierop een reactie geven? In hoeverre moeten wij vrijelijk ons buitenlandinstrumentarium loslaten op regimes waarvan wij weten dat zij onderdrukkend zijn? Wij zijn namelijk blij dat de bevolking in andere landen zich juist verzet tegen dit soort niet-democratische regimes. Graag ontvang ik hierop een reactie van de minister. De minister schrijft in een opiniestuk in het Nederlands Dagblad van vanmorgen dat landen minder gaan krijgen als er minder hervormd wordt. Wij hebben eerder in het debat van de minister gehoord dat er duidelijke conditionaliteit zou moeten gelden voor landen die de mensenrechten aan de laars lappen en de democratisering niet doorzetten. De minister sprak toen stevige taal, maar nu hoor ik van de minister dat die landen minder gaan krijgen. Dat is dus toch minder scherpe taal dan wat wij eerder van de minister hebben gehoord. Kan de minister hierop reageren?

Er gaan nog steeds miljarden naar het Europees nabuurschapsbeleid, terwijl in landen zoals Jordanië, Libanon en Irak eerwraak niet heftig bestraft wordt. Ik heb dit al eerder gezegd. Soms zijn er minimale straffen, soms wordt er zelfs vrijspraak verleend. Ik wil met name de positie van de vrouwen in deze landen aan de orde stellen. Er zijn situaties die wij hier als zeer ernstig inschalen, zoals eerwraak. Moeten wij het Europese nabuurschapsbeleid met betrekking tot die landen niet opnieuw bezien, voordat wij miljarden in dat soort landen pompten? Moeten wij zaken zoals eerwraak niet betrekken bij het Europese nabuurschapsbeleid?

Ik kom nu op Egypte. De minister wil eerst afwachten. Dat oordeel ondersteunen wij. Graag zou ik de inschatting van de minister horen over de positie van de democratisering en de mensenrechten in de omwentelingsfase. Wij zien dat er in principe positief gereageerd is op de kerken, maar tegelijkertijd zien wij dat salafisten worden vrijgelaten en er weer nieuwe aanslagen zijn gepleegd. Bovendien is de positie van Kopten niet structureel verbeterd. Is het niet te vroeg om op dit moment, voor de verkiezingen en de presidentsverkiezingen, al met de portemonnee te zwaaien?

Als laatste kom ik op Irak. In het mensenrechtendebat hebben wij daar een aantal opmerkingen over gemaakt, maar wij hebben nog geen antwoord van de minister gekregen. Die opmerkingen hadden betrekking op de Ninivevlakte, waar met name de etnisch religieuze minderheden zwaar worden bedreigd, terwijl zij niet in staat zijn om zichzelf te verdedigen. Wij horen nu dat geïmproviseerde politie-eenheden van 5000 man toch die etnische en religieuze minderheden een beetje bescherming proberen te bieden. Ziet de minister mogelijkheden om op die Ninivevlakte meer veiligheid te creëren?

Voor meer informatie zie ook: www.tweedekamer.nl.


« Terug

Archief > 2011 > juni