Bijdrage Carola Schouten aan het plenair debat over het pensioenakkoord

donderdag 19 december 2013

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carola Schouten als lid van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan een plenair debat met minister Dijsselbloem van Financiën, staatssecretaris Weekers van Financiën en staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid    

Onderwerp:   Debat over het pensioenakkoord

Kamerstuk:    32 043

Datum:            19 december 2013

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Voorzitter. Op de valreep werd nog net voor kerst, gisteren om precies te zijn, met een aantal partijen waaronder mijn partij, een akkoord gesloten over de pensioenen. Dit akkoord had een behoorlijk lange aanloop, want de Kamer heeft over het wetsvoorstel Maximering pensioengevend inkomen en het wetsvoorstel Pensioenaanvullingsregelingen al voor de zomer het debat gevoerd. In dat debat heeft mijn fractie aangegeven wat haar bezwaren tegen die wetsvoorstellen waren: de hoogte van het opbouwpercentage, de premiewaarborgen en de vreselijke excedentregeling. Ik weet niet precies meer welke woorden de minister van Financiën of een van de andere bewindslieden er achteraf aan gaf, maar ik zal ze vrij vertalen als de vreselijke excedentregeling.

We kennen het vervolg van dat traject. Na de behandeling in de Tweede Kamer, gaf de Eerste Kamer vrij massaal aan dat er geen steun was voor deze wetsvoorstellen. Dat was niet geheel onverwacht. In het najaar is er verder gesproken over de pensioenen. Waarom zijn wij toen aan tafel gegaan? Voornamelijk om jongeren het recht op pensioen te laten houden, maar ook om te zorgen voor een eerlijke verdeling van premies over de generaties en om zzp'ers een eerlijke kans te bieden tot het opbouwen van pensioen. Het zijn intensieve weken geweest. Ik dank ook hierbij de collega's van CDA en GroenLinks, die, hoewel zij niet hebben meegedaan aan het eindresultaat, actief hebben meegedacht in dit toch wel complexe dossier waarbij veel op het spel stond.

Wat is het resultaat? Wij hebben kunnen bewerkstelligen dat er een hoger opbouwpercentage is gekomen. Dat is met name goed voor jongeren, omdat zij nu ook nog pensioen kunnen opbouwen. Dankzij het percentage van 1,875 blijft het mogelijk om in 40 jaar 75% van het gemiddelde loon op te bouwen.

Verder hebben wij premiewaarborgen afgesproken om ervoor te zorgen dat er in ieder geval een generatietoets komt. Als daaruit blijkt dat de premies niet billijk worden vastgesteld, kan de Nederlandsche Bank ingrijpen.

Ook hebben wij kunnen regelen dat zzp'ers niet meteen hun pensioen hoeven op te eten als zij in de bijstand komen. Verder hebben wij gerealiseerd wat wij en de SGP in onze verkiezingsprogramma's hadden staan, namelijk dat het mogelijk moest worden om te zien hoe met de pensioenpremie een deel van de eigenwoningschuld kon worden afgelost. En ere wie ere toekomt: de RMU heeft hier heel hard voor gestreden.

Ik rond bijna af, maar niet voordat ik heb gezegd dat het voor mijn fractie ook erg belangrijk was dat er een fundamentelere discussie over ons pensioenstelsel werd gevoerd. Een aantal collega's kan dit vast beamen. In alle gesprekken die we met elkaar hebben gevoerd, hebben we geconstateerd dat het huidige pensioenstelsel niet geheel meer past bij de situatie dat veel meer mensen, met name jongeren, flexcontracten hebben, waardoor pensioenopbouw steeds lastiger wordt. Wij vinden het belangrijk om samen met de SER na te gaan hoe we een toekomstbestendig pensioenstelsel kunnen opbouwen.

De heer Klaver (GroenLinks):
Dank. We moeten kijken welke grote veranderingen nodig zijn om ons pensioenstelsel echt toekomstbestendig te maken. Dat gaat dit jaar niet meer gebeuren, maar de komende tijd zullen we er uitgebreid met elkaar over wisselen. Ik heb een vraag over het opbouwpercentage, een belangrijk punt voor de ChristenUnie. Mevrouw Schouten geeft aan dat men nu met 40 jaar onafgebroken werken 75% kan opbouwen, terwijl er altijd kritiek is geweest op de 70%. We hebben immers altijd gezegd dat er niemand meer is die een onafgebroken loopbaan heeft van 40 dienstjaren. Waarom is dat nu geen probleem meer, nu het gemiddelde pensioen naar 75% van het middenloon is gebracht?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat probleem gold ook al bij het opbouwpercentage van 2,15%. Juist daarom is de discussie die nog moet gaan volgen, heel erg belangrijk. Feit is dat we allemaal langer doorwerken en in de toekomst waarschijnlijk nog langer moeten werken. Dat rechtvaardigt voor ons dat het opbouwpercentage iets verlaagd wordt. Wij hebben gekeken hoe de verhouding was in 2005, toen men uitging van de veronderstelling dat 35 jaar pensioenopbouw tegen 2,25% uitkwam op een pensioen van 78,75% van het middenloon. Die verhouding hebben wij willen doortrekken naar 40 jaar, terwijl de pensioenrichtleeftijd al naar 42 jaar is gegaan. We hebben dus al een marge ingebouwd. Het feit dat er een verlenging is van de periode dat iedereen werkt, rechtvaardigt voor ons een iets lagere opbouw. Met deze opbouw zijn we nog aan de voorzichtige kant gebleven.

De heer Klaver (GroenLinks):
Dat deel ik overigens ook. Als je langer gaat werken, hoef je per jaar minder pensioen op te bouwen. De reden dat ik de vraag stel is dat er nu iets meer buffer wordt ingebouwd ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van het kabinet. Je kunt zo'n 5% meer pensioen opbouwen. Hebben de onderhandelende partijen, waaronder de ChristenUnie, gekeken wat dit concreet betekent voor de huidige jongeren? Hoeveel onzekerheid kun je in een loopbaan van 40 jaar hebben om toch nog een redelijk pensioen te hebben?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Dat is natuurlijk sterk individueel bepaald. Ik kan natuurlijk niet voor elke jongere bekijken hoeveel jaar hij vaste contracten heeft gehad en of hij wel of niet naar het buitenland is geweest. We kwamen er in de discussie wel achter dat in ons pensioenstelsel diverse aannames zitten waardoor het nu al, met welk opbouwpercentage dan ook, veel lastiger wordt om een echt goed pensioen op te bouwen. Dat is de fundamentele discussie die we moeten gaan voeren met elkaar. Ik ben blij dat we dit, met een advies van de SER erbij, kunnen gaan bespreken.

De heer Klein (50PLUS):
Voor de dekking van deze oplossing is onder andere gekozen voor de verhoging van de leeftijdsgrens bij de mobiliteitsbonus van 50 naar 56 jaar, waardoor de werkloze 50-plusser minder mobiliteitsbonus krijgt in deze periode. Ik heb gisteren de fractievoorzitter van de ChristenUnie dit punt horen verdedigen met de redenering dat het niet erg is en dat we die leeftijdsgrens rustig kunnen verhogen, omdat mensen langer leven. Kan mevrouw Schouten dat eens uitleggen?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik moet heel diep graven. Ik heb mijn fractievoorzitter dat niet horen zeggen. Als de heer Klein mij de beelden kan laten zien of het geluid kan laten horen, graag, maar volgens mij heeft hij daar helemaal geen reactie op gegeven. Als de vraag aan mij is waarom we de mobiliteitsbonus deels hiervoor kunnen inzetten, is mijn antwoord dat de arbeidsparticipatie stijgt in de leeftijdscategorie van 50 tot 55 jaar. Daar gaat het om. De mobiliteitsbonus geldt overigens nu al voor een periode van drie jaar. Op het moment dat iemand van 50 jaar een mobiliteitsbonus krijgt, zou hij deze uiterlijk op zijn 53ste weer verliezen, waardoor een gat zou ontstaan tussen zijn 53ste en 55ste jaar. De regeling zelf kan al een stukje opgeschoven worden, omdat de arbeidsparticipatie toeneemt bij mensen tussen de 50 en 55 jaar. We respecteren echter ook de bestaande rechten. Het is dus niet zo dat werknemers, van wie werkgevers dachten dat zij een mobiliteitsbonus kregen, hun bonus nu verliezen. Dat vonden we niet eerlijk, dus dat hebben we niet gedaan. Maar dat is voor ons wel een reden geweest dat we daar een verhoging in konden aanbrengen.

De heer Klein (50PLUS):
Wat betreft de fractievoorzitter kan mevrouw Schouten gewoon kijken op de website van De Telegraaf. Daar staat een keurige video waarin hij dat uitlegt. Ik begreep er al helemaal niks van. De uitleg die mevrouw Schouten nu geeft, is al wat logischer, maar is ook weer niet logisch. De mobiliteitsbonus voor drie jaar heeft namelijk alleen maar te maken met iemand die op een gegeven moment werkloos is. Als iemand bijvoorbeeld op zijn 51ste werkloos is en voor drie jaar een bonus krijgt, hopen we dat hij vervolgens aan het werk blijft. De bonus is voor een werkloze dus juist een stimulans om aan het werk te blijven en aan het werk te gaan. Dat maakt voor de leeftijdsgrens helemaal niets uit. De stijging van de arbeidsparticipatie vindt wel plaats, maar dat heeft niets te maken met de mobiliteitsbonus. Die is juist gericht op de werkloze 50-plusser, die maar niet aan de bak komt. Hij wordt natuurlijk gestimuleerd door die mobiliteitsbonus. Het is dus een beetje merkwaardig om dit voorstel te willen betalen ten koste van de 50-plusser.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):
Ik probeer een paar dingen die de heer Klein zegt uit elkaar te halen. Volgens mij spreekt hij zichzelf namelijk tegen. Hij zegt dat de mobiliteitsbonus niets te maken heeft met de leeftijd. Dan kunnen we de mobiliteitsbonus wel voor heel Nederland gaan invoeren. Het zou dan voor iedereen heel gunstig zijn om een bonus te krijgen op het moment dat ze een baan krijgen.

Ik herhaal onze redenatie nog maar een keer. Die is geweest dat de arbeidsparticipatie juist onder de groep van 50- en 55-plussers toeneemt. Het is dan niet onlogisch als je de grens van die bonus ook een beetje naar boven bijstelt, zodat hij behouden blijft voor de groep die de grootste noden kent. Laat ik het zo maar noemen. De bonus geldt voor drie jaar als iemand in dienst is. Je kunt zeggen dat een werkgever altijd iemand in dienst kan nemen als hij vindt dat het een goede werknemer is aan wie hij echt wat heeft. Drie jaar mobiliteitsbonus maakt daarbij wel of niet uit. Ik hoop en verwacht ook dat dat echt de reden is dat mensen aangenomen zullen worden, en niet dat er nou €7.000 tegenover staat.

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.

« Terug