Bijdrage Carla Dik-Faber aan het algemeen overleg Bijensterfte

donderdag 16 mei 2013

Bijdrage van ChristenUnie Tweede Kamerlid Carla Dik-Faber als lid van de vaste commissie voor Economische Zaken aan een algemeen overleg met staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken

Onderwerp:   Bijensterfte

Kamerstuk:    27 858

Datum:            16 mei 2013

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. Het onderwerp «bijen-sterfte» leeft in Nederland, niet alleen in de politiek, in het bedrijfsleven en bij de ngo’s maar zeker ook bij de burgers, die zich oprecht zorgen maken over de bijenstand. We weten inmiddels dat er meerdere factoren zijn die bijdragen aan de bijensterfte. In de afgelopen tijd zijn de schijnwerpers vooral gericht op de negatieve effecten van specifieke gewasbeschermingsmiddelen, de neonicotinoïden.

De discussie over bijensterfte is steeds politieker geworden omdat er ook grote belangen mee gemoeid zijn, zeker ook commerciële belangen. Ik ben dan ook heel blij dat de staatssecretaris, hulde daarvoor, enkele weken geleden het initiatief heeft genomen om een publiek debat over dit onderwerp te organiseren.

Vooraf maak ik graag een algemene opmerking. De discussie over de neonicotinoïden is voor mijn fractie een illustratie van een soort vicieuze cirkel waarin wij zitten. Er is een probleem met gewasbescherming. Wij zoeken daarvoor innovatieve oplossingen door zaden te injecteren. Vervolgens leidt dit weer tot nieuwe problemen.

Dit roept de vraag op of er niet een radicale omslag nodig is in het gewasbeschermingbeleid. Ik denk dan bijvoorbeeld aan veel meer ruimte om alternatieve middelen, zoals niet-chemische biologische middelen, op de markten toe te laten. Ik kan mij aansluiten bij de woorden van de heer Schouw op dat punt.

Ik ben verheugd dat eurocommissaris Borg heeft doorgepakt en ondanks het feit dat er op 29 april in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid was toch heeft besloten om de Europese Commissie voor te stellen om de toepassing van een drietal neonicotinoïden voor een periode van twee jaar te verbieden.

Het is nu echter wel zaak dat de EFSA, het Ctgb en het bedrijfsleven in deze periode niet stil gaan zitten. Er dient een grondige monitoring plaats te vinden van de effecten van dit moratorium op de bijensterfte. Hiervoor is het tijdelijk verbod namelijk bedoeld. Welke afspraken zijn hierover gemaakt? Zijn er ook afspraken gemaakt over een eventuele verlenging van het moratorium als blijkt dat er na twee jaar onvoldoende onderzoeksresultaten zijn?

Ik ben zeer benieuwd naar de reikwijdte van het moratorium voor Nederland. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel mogelijke toepassingen er in totaal in Nederland zijn voor de drie neonicotinoïden die onder het verbod vallen? Hoeveel van deze toepassingen zijn nu daadwerkelijk verboden? Klopt het dat 75% tot 85% van de toepassingen in Nederland is uitgezonderd? Valt het particulier gebruik nu wel of niet onder het moratorium?

Het verbod bevat uitzonderingen voor onder meer de glastuinbouw, maar dit betekent wel dat de glastuinbouwsector, met name in het Westland, een grote verantwoordelijkheid heeft om de situatie van het oppervlaktewater te verbeteren. LTO heeft daarvoor ook aanbevelingen gedaan. Hier zijn nog veel normoverschrijdingen voor de neonicotinoïde imidacloprid. Welke maatregelen gaat de staatssecretaris hiertegen nemen? Ik verwees al naar de aanbevelingen van LTO. Een ander neveneffect is dat als bepaalde neonicotinoïden verboden zijn, als alternatief daarvoor meerdere andere gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet. Dit heeft niet alleen hogere kosten voor de boer tot gevolg maar ook grotere negatieve gevolgen voor het milieu. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om dit de komende twee jaar goed te monitoren. Met alleen een tijdelijk verbod op de toepassing van de drie genoemde middelen zijn wij er niet. Is de staatssecretaris ook bereid om aanvullende maatregelen te nemen en bijvoorbeeld tuincentra op te roepen om bepaalde gewasbeschermingsmiddelen uit de schappen te halen? Overvecht en Tuinland hebben hierin al het goede voorbeeld gegeven. Verder is het niet duidelijk wat de bijdrage van de overheid is aan de verbetering van de bestrijding van de varroamijt. De inzet lijkt nu vooral gericht op de neonicotinoïden, terwijl er toch duidelijk meer oorzaken van bijensterfte zijn. Kan de staatssecretaris aangeven wat hierbij haar inzet is?

Tot slot wil ik nog kort stilstaan bij de effecten van neonicotinoïden op de volksgezondheid. De bezwaren uit de open brief van Plan Europe worden door het Ctgb en het RIVM gepareerd, maar is de staatssecretaris het met mij eens dat er wel degelijk mogelijke risico’s kunnen zijn als er geen sprake is van correct landbouwkundig gebruik en als verschillende middelen elkaars werking kunnen versterken? Ik ben hier niet gerust op. Is de staatssecretaris bereid om onderzoek te laten doen naar de risico’s van residuen van gewasbeschermingsmiddelen voor de volksgezondheid?

Voor meer informatie: www.tweedekamer.nl.


« Terug