Bijdrage Joël Voordewind VAO Wijzigingen asielprocedures.

donderdag 26 mei 2011

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben uitgebreid met de minister van gedachten gewisseld over de vraag hoe zijn besluit over de Afghaanse meisjes te interpreteren en over de vraag wat de reikwijdte daarvan zou kunnen zijn. Bij mij zijn twee dingen blijven hangen. In de eerste plaats is dat de vraag in hoeverre het besluit van toepassing zou kunnen zijn op Somalische meisjes jonger dan 18 jaar in vergelijkbare situaties als in Afghanistan. De minister heeft gezegd dat er een moratorium is op het uitzenden van meisjes naar Somalië als er risico's zijn van genitale verminking. Het gaat dan om meisjes jonger dan 12 jaar. Dat staat ook in het ambtsbericht. De motie die ik ga indienen betreft de hele groep meisjes, in vergelijking met Afghaanse meisjes. Dit gaat dan tot 18 jaar.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering vanwege de noodzaak tot aanpassing, de geïsoleerde positie en de inferieure status van vrouwen en meisjes in Afghanistan en de grote psychosociale druk die dit op verwesterde meisjes legt een specifiek beleid voor deze groep voert;

constaterende dat de UNHCR meldt dat in Somalië meisjes en vrouwen in de door Al Shabaab beheerste gebieden moeten voldoen aan strenge kledingvoorschriften en gedragsregels, dat in Somalië scholen zijn aangevallen, dat vrouwenbesnijdenis een wijdverbreide gewoonte is, dat in landelijke gebieden meisjes al in hun twaalfde levensjaar worden uitgehuwelijkt en dat in Somalië de sharia actief wordt toegepast;

van mening dat de noodzaak tot aanpassing, de geïsoleerde positie en de inferieure status van vrouwen en meisjes in Somalië net zo ernstig is als, zo niet ernstiger dan in Afghanistan;

verzoekt de regering, ook voor Somalië, waar de sharia actief wordt toegepast, de psychosociale druk voor meisjes als gevolg van terugkeer, in welk kader tevens de verwestersing een rol speelt, onderdeel te maken van het landgebonden beleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Gesthuizen en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1422 (19637).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn tweede motie is bedoeld om meer inzicht te krijgen in de vraag of wij een en ander met betrekking tot Afghanistan nu helemaal goed hebben ingekaderd. Ik heb zojuist een motie ingediend over Somalië. Ik wil meer duidelijkheid, en daarom pleit ik er in de vorm van een motie voor om te bezien of in andere landen zich soortgelijke situaties voordoen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering vanwege de noodzaak tot aanpassing, de geïsoleerde positie en de inferieure status van vrouwen en meisjes in Afghanistan en de grote psychosociale druk die dit op verwesterde meisjes legt een specifiek beleid voor deze groep voert;

overwegende dat ook in andere landen waar de sharia actief wordt toegepast, vrouwen en meisjes zich genoodzaakt zien tot aanpassing en deze vrouwen en meisjes een geïsoleerde positie en een inferieure status hebben, wat voor verwesterde meisjes bij terugkeer een grote psychosociale druk met zich mee kan brengen;

verzoekt de regering, ook voor dergelijke landen een thematisch ambtsbericht op te stellen, teneinde te kunnen beoordelen of ook in deze landen de psychosociale druk voor meisjes en jonge vrouwen als gevolg van terugkeer, in welk kader tevens de verwestersing een rol speelt, onderdeel zou moeten uitmaken van het landgebonden beleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Dibi en Schouw. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1423 (19637).

 

« Terug

Archief > 2011 > mei