André Rouvoet: ’Ik wil geen aanstoot geven’

zaterdag 11 november 2006 00:14

Hoe denken bekende Nederlanders en buitenlanders over de Tien Geboden? Freelance journalist Arjan Visser publiceert sinds januari 1998 om de twee weken zijn Tien Geboden-interviews in Trouw.

André Rouvoet (Hilversum, 1962) is politicus. Van mei 1994 tot mei 2001 zat hij namens de RPF in de Tweede Kamer. Sindsdien maakt hij deel uit van de fractie van de ChristenUnie. Rouvoet is, net als tijdens de verkiezingen in 2003, de lijsttrekker van zijn partij.

Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben


„Ik ben bang dat ik mijn relatie met God niet in woorden kan vangen en eigenlijk zou ik het niet eens moeten proberen* weet je wat er, qua gevoel, misschien het dichtst bij komt? Toen Liesbeth, mijn vrouw, vanwege familieomstandigheden een paar weken met twee van onze kinderen naar Canada ging, heb ik al die tijd het idee gehad dat we met elkaar in contact stonden.

Hoe dat psychologisch werkt, zal me worst zijn; voor mij was het een gegeven. Zo is het ook met de rol die God speelt in mijn leven. Hij is er. Mijn onvermogen zijn aanwezigheid met mijn zintuigen te duiden, doet aan die realiteit niets af. Dan kun jij zeggen dat ik mezelf iets wijsmaak, dat het allemaal in mijn kop zit, maar dat is niet zo. Bewijzen kan ik het niet, maar ik weet zeker: Hij is hier en verbonden met de kern van mijn leven.”

Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is

„Dit is voor mij de belangrijkste vraag: staat God op nummer één in mijn leven? Soms denk ik dat ik, in mijn verlangen de christelijke politiek te dienen, wel eens over de schreef dreig te gaan. Ik moet scherp blijven en vraag de mensen om mij heen daar ook op toe te zien: het mag niet gaan om de christelijke politiek op zich, maar om het volgen van Christus.

Natuurlijk, ik vind het leuk om in het centrum van de belangstelling te staan, tot politicus van het jaar gekozen te worden of de Nationale Bijbelquiz te winnen, maar ik moet er dus, juist in deze campagnetijd – dit is echt een kwetsbare periode – altijd aan blijven denken dat ik dit niet voor mezelf of voor de ChristenUnie doe. Ik doe dit werk in dienst van het koninkrijk van God.”

Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

„Waarom raakt en kwetst die kruisigingscène tijdens het optreden van Madonna zo? Je kunt zoiets moeilijk verbieden – politiek kun je niet meer dan vragen stellen – maar ik vraag me oprecht af: waarom doet ze dat? En: waarom voel ik wat ik voel als zij dat doet? Het kruis is meer dan een symbool; het staat voor een keerpunt in de geschiedenis van de mensheid. Hoe komt het toch dat juist mensen die daar niks mee te maken willen hebben, er toch zo geobsedeerd door raken en anderen voor het hoofd willen stoten? Het voegt ook helemaal niets toe.

Ik heb zelf niets met Mohammed, maar het komt geen moment in mij op om hier nu ineens iets vervelends over hem te gaan roepen. Waarom zou ik ook? Ik ben wel eens een gesprek aangegaan met iemand die vreselijk vloekte: waarom doe je dit? Zou je werkelijk wensen dat God jouw gebed verhoort? Want het raakt niet aan mijn zielenheil, je zult jezelf straks moeten verantwoorden. Daar kwam uiteindelijk toch een opening en toen kon ik – wat zeg je: of ik hem wilde redden? Ja* uiteindelijk wel, maar ik wilde hem toch vooral duidelijk maken welk effect zijn woorden hebben op mensen zoals ik, voor wie God heilig is.”

Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

„Ik hou de zondagsrust in ere. Daar ben ik heel radicaal in. Van die dag blijven ze af. Ik heb de uitnodiging voor het eerste lijsttrekkersdebat, dat op een zondag werd gehouden, niet eens gezien omdat het campagneteam donders goed weet hoe ik* nee wacht even, ik moet ’drommels’ zeggen, dat klinkt toch minder hard. Ik wil geen aanstoot geven. Ik merk dat mensen heel makkelijk dingen verkeerd opvatten. Wat er dan gebeurt? Dan krijg ik mails en die ga ik vervolgens allemaal zelf beantwoorden. Ik wil gewoon niet dat ze onnodig een verkeerd beeld krijgen van wat mij drijft in het leven; ik wil niet dat mensen slecht over mij denken. Maar mogen we daar straks, bij de valse getuigenis, nog even over doorpraten?”

Eer uw vader en uw moeder

„Ik was de eerste en de enige die ging studeren en kwam in een wereld terecht die mijn ouders nooit gekend hebben. Ik deed rechtsfilosofie, las boeken van Herman Dooyeweerd over de wijsbegeerte der wetsidee en zo – nou, dat was niet bepaald een onderwerp dat je ’s avonds aan tafel bij de sperzieboontjes met je ouders kon bespreken. Zeker toen ik de filosofie indook en ik momenten had – ja, naderhand leer je dat natuurlijk te relativeren – waarop ik het gevoel had de sleutel tot de kennis van de werkelijkheid te hebben gevonden, voelde ik enige verwijdering.

Dat vind ik overigens het mooie van studeren; dat je, als je vastloopt en er niets meer van begrijpt, nieuwe kennis opdoet. Dat je een volgende stap kunt zetten en er allerlei nieuwe vensters opengaan. Fantastisch. Maar het gevoel niet te kunnen delen is een beperking. Mijn ouders hebben zich natuurlijk afgevraagd waar ik mee bezig was, wat mij bezighield. Het enige wat ze zagen waren al die boeken.

Het is ook in die tijd geweest dat ik het voor mezelf – maar ook voor de onderlinge verhoudingen – verstandig vond om het huis uit te gaan. Ik studeerde in Amsterdam, maar ik ben in mijn woonplaats Hilversum op kamers gaan wonen omdat ik bij de kerk en het jongerenwerk betrokken wilde blijven. Ik weet dat die beslissing voor mijn ouders niet makkelijk is geweest. Als ik vanwege de afstand in Amsterdam was gaan wonen, hadden ze dat beter kunnen begrijpen. Het is nooit een verwijt tussen ons geworden, maar ik proefde wel dat ze het fijner hadden gevonden als ik gewoon thuis was gebleven. Mijn moeder heeft er ook op aangedrongen dat ik iedere avond thuis zou komen eten en ik heb haar duidelijk kunnen maken dat het bij mijn keuze hoorde zoiets niet te doen. Eigenlijk vond ik het ook wel fijn te merken dat ze het moeilijk vond mijn vertrek te accepteren. Dat betekende in ieder geval dat we elkaar vast wilden houden. Maar ik had ruimte nodig. Ik wilde bezig zijn met de dingen waar ik thuis zo moeilijk over kon praten. Bovendien wilde ik leren voor mezelf te zorgen. Ik had verkering, ging me verloven en wilde mij voorbereiden op een nieuwe fase in mijn leven.

Het proces van losmaken ging altijd gepaard met het in stand houden van de eerbied voor mijn ouders. Nee, rebellie, daar heb ik nooit last van gehad. Ik weet niet waarom, het gebeurde gewoon niet. Ik kreeg mijn richting te pakken, koppelde daar mijn keuzes aan en ben – in goede harmonie – op pad gegaan. Het idee dat ik mij in een andere wereld ophoud is overigens nooit helemaal verdwenen. Ik ging de politiek in. Politiek was bij ons thuis absoluut geen issue. Ze steunen mij wel, maar ze vinden het ook moeilijk om dat deel een plek te geven, om actief met mij mee te leven. Er zijn dus nog altijd momenten van afstand. Het is toch mijn wereld – overheersend aanwezig – die zich moeilijk tot een gespreksthema laat maken. Tegelijkertijd weet ik dat mijn ouders apetrots zijn op wat ik doe.”

Gij zult niet doodslaan

„Ook dit woord versta ik in de context van Gods wil, namelijk dat mensen het goede leven met elkaar hebben. Met elkaar en met Hem. Het heeft dus alles te maken met de essentie van het leven: de liefde. Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Een van de uitvloeisels daarvan is dat we elkaar het leven niet ontnemen. Dat geldt voor mij zowel in de letterlijke als in de figuurlijke zin. Ik mag de ander het leven niet onmogelijk maken.

Nee, ik ben geen pacifist. Ik zal het je uitleggen. De tien woorden zijn gericht tot Gods volk, tot de mensen zelf. Het is niet een soort staatsvisie. Toch staan er, met name in het Nieuwe Testament, vrij duidelijke teksten over de taken van de overheid. De overheid dient ervoor te zorgen dat burgers een stil en gerust leven kunnen leiden en ze mag daartoe het zwaard hanteren. Ik zal de eerste zijn die zegt dat oorlog een verfoeilijk middel is, maar soms is het nodig internationale verantwoordelijkheid te nemen om, bijvoorbeeld, te voorkomen dat mensen zoals Saddam Hoessein opnieuw een gifaanval op de Koerden kunnen plegen.

De inval in Irak een faliekante mislukking? Dat ben ik niet met je eens, maar ook als ik het wél met je eens zou zijn, doet dat niets af aan mijn principiële betoog namelijk: dat je met een beroep op het ’Gij zult niet doden’ niet kunt zeggen dat iedere christen eigenlijk een pacifist zou moeten zijn. Ik zou willen dat we allemaal in vrede konden leven, maar ik vind het nogal een zware verantwoordelijkheid om, ook in internationale kwesties, te zeggen: ’Wij doen maar niets, wij zijn tegen de oorlog’, en vervolgens lijdzaam toekijken hoe een dictator zijn eigen bevolking bedreigt en vermoordt. Dat laat onverlet dat ik, als christenpoliticus, achteraf moet kunnen zeggen dat ik, redenerend vanuit mijn geloofsovertuiging, tóch een verkeerde keuze heb gemaakt. De apartheid is ook met een beroep op de bijbel verdedigd als een gezonde samenlevingsstructuur. Nou, dat was het dus niet. Het was zonde. Ik doe mijn werk vanuit het besef dat ik besliste keuzes maak in wat ik wel of niet steun, maar dat het niet ondenkbaar is dat ik volgende week, volgend jaar of misschien zelfs over tien jaar, denk: dat had ik niet moeten doen. Ik kom hier nu niet aanzetten met vrome teksten zoals ’ik ben ook maar een mens, met lek en gebrek’ maar het is wel de realiteit: je kunt met de beste intenties de verkeerde keuzes maken. En ik denk niet dat wij, christenen in de politiek, daarop het monopolie hebben.”

Gij zult niet echtbreken

„Ja, ik geloof dat Liesbeth en ik voor elkaar bestemd zijn. Hoe dat kan? Joh, vraag het me niet! Dat zijn van die heerlijke dingen die gelukkig alle rationaliteit ontstijgen. Ik geloof in Gods leiding, maar juist omdat ik in Gods leiding geloof, hoef ik het niet te weten en wíl ik het ook niet weten.

Als ik verliefd word op Femke Halsema? Zeg, wil je die vraag buiten het interview houden alsjeblieft! Nee, Arjan, echt waar, zonder dollen: ik snap er werkelijk niets van hoe Gods leiding in mijn leven zich verhoudt tot mijn eigen verantwoordelijkheid en de keuzes die ik maak. Want ik maak zélf die keuzes: voor een rechtenstudie, voor een politieke functie, voor Liesbeth, voor het vormen van een gezin. En tóch heb ik ook het gevoel geleid te zijn. Ik wil niet beweren dat God heeft bedacht dat André Rouvoet op dit moment deze rol in de christelijke politiek moest gaan vervullen, maar ik ben hier ook niet toevallig. Ik ben niet toevallig lid van een kerkelijke gemeente. En ik ben dus ook niet toevallig met Liesbeth getrouwd. Of het moeilijk is trouw te blijven? Het is duidelijk dat je mijn vrouw niet kent, anders zou je mij deze vraag nooit hebben gesteld.”

Gij zult niet stelen

„Niet stelen is niet zo ingewikkeld – en dan ben ik ook nog een bevoorrecht mens omdat ik het materieel zo goed heb – maar het is de jurist in mij zegt: je moet dit gebod veel breder zien. Het gaat hier over onrechtmatige bezitsvermeerdering en dat kan véél subtieler dan simpelweg iets van een ander jatten. Je kunt, in bepaalde situaties, ook meer nemen dan jou toekomt of je verantwoordelijkheid voor anderen niet nemen, waardoor je meer overhoudt dan jou rechtmatig toekomt. De spiegel van onrechtmatig is: je hebt de plicht anderen recht te doen. En juist op dat gebied ga ik nu en andere keren bij mezelf te rade. Ik bid daar ook om; dat God mij wil helpen eerlijk en integer te zijn. Onrechtmatige bezitsvermeerdering kan ook onbewust gebeuren, je hoeft niet krenterig of juist door rijkdom geobsedeerd te zijn om tekort te schieten in dit gebod. ’Gij zult niet stelen’ is niet zo ruim dat je het niet goed mag hebben, maar waar ligt de balans? Doe ik voldoende voor anderen? Hoeveel procent van mijn salaris geef ik aan goede doelen? Tegelijkertijd kun je je afvragen of je niet op het randje van overtreding van dit gebod zit, als je hierover bij jezelf te rade moet gaan.”

Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste

„Het is mijn oprechte verlangen – en ik wil erop gewezen worden als ik een fout heb gemaakt of dreig te maken – zuiver en integer te zijn. We proberen, voor zover de tijd dat toelaat, na gehouden interviews en televisieoptredens te bespreken of dat is gelukt. Ben ik mezelf geweest? Was ik eerlijk? Of deed ik mij mooier voor dan ik ben?

Gedraai en gesjoemel zijn wezensvreemd aan christelijke politiek. Kijk, politieke behendigheid, daar is niets mis mee, maar je moet altijd bereid zijn je fouten toe te geven. Ik hecht heel erg aan goede, persoonlijke contacten. Ik heb er last van als ik met iemand in de clinch lig – het mag nooit langer dan een dag duren; dan gaan we koffie drinken en moet het de wereld uit zijn. Ik lig van weinig dingen wakker, maar van het idee dat het mij niet is gelukt iets uit te praten, kan ik niet slapen. En wat die eerlijkheid in het politieke bedrijf betreft: ik heb niet voor niets tijdens de algemene beschouwingen in mijn tweede termijn gezegd dat ik mij erger aan collega’s die andere woordvoerders vragen ’nu even eerlijk’ te zijn, alsof dat een uitzonderlijke situatie is tijdens een debat.

Ik kreeg na de debatten met Verdonk – over Ayaan Hirsi Ali – mails van mensen die meenden dat ik mij wel heel goedkoop aan de zijde had geschaard van diegenen die de minister wilden beschadigen. Terwijl ik daar nooit op uit ben geweest, echt niet!

Ik kan je niet zeggen hoeveel last ik van dat verwijt heb gehad. Kennelijk heb ik die indruk gewekt, of hebben mensen mij verkeerd begrepen. Hoe dan ook: een christenpoliticus mag hiervan niet verdacht worden. Dat moet niet mogelijk zijn.”

Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is

„Begeren in de zin van ergens helemaal je zinnen op zetten, desnoods ten koste van anderen, nee, dat ken ik niet.

Of ik de zetels van het CDA dan niet begeer? Ha! Nou, ik wil ze wel graag hebben. Het zit hem een beetje in de klankkleur; begeerte heeft voor mij met manipulatie of slinksheid te maken, maar misschien is het wel veel directer en is ook mijn verlangen naar de zetels van het CDA niet in de haak*

Toch zeg ik hier nog een keer: het gaat mij niet om de zetels als zodanig of dat ik als de winnaar uit een debat kom, het gaat mij erom dat ik Gods naam niet te schande maak. Als ik een slechte dag heb, nonchalant ben en een vreselijke schuiver maak, dan zal ik niet alleen te horen krijgen: ’Die Rouvoet zakt wel door het ijs, zeg!’ nee, mensen zullen zich ook afvragen: ’Is dít nou christelijke politiek?’ Ik maak mij voortdurend zorgen over het beeld dat oprijst van de christelijke politiek en ook dat van de God van de christenen.

Het zou inderdaad niet erg zijn als die zorgen iets minder werden, maar zo werkt het niet. Ik moet het goed doen. En als ik het niet goed heb gedaan, is het mijn plicht dat alsnog te doen. Je hoort mij niet zeggen dat ik altijd ontevreden ben over mezelf, integendeel. Ik kan intens tevreden, zingend zelfs, na een debatavond naar huis gaan, maar ik leef ook vanuit de bevrijdende zekerheid dat het uiteindelijk niet van mij afhangt. Het is alleen de zegen die telt.”

www.trouw.nl/tiengeboden

« Terug

Reacties op 'André Rouvoet: ’Ik wil geen aanstoot geven’'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.

Archief > 2006 > november